ECLI:NL:RBROT:2024:11821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
11031390 CV EXPL 24-9071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan afvoerleiding in appartementencomplex

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over schade aan de afvoerleiding van een appartement. [eiser], eigenaar van een appartement in een complex, stelt dat de schade is ontstaan door werkzaamheden die [gedaagde], de vereniging van eigenaars, in 2021 heeft uitgevoerd aan de standleiding. Volgens [eiser] zijn er lijmresten in haar afvoerleiding terechtgekomen, wat heeft geleid tot een verstopping. Ze vordert een schadevergoeding van € 8.288,- voor herstelkosten en immateriële schade.

[gedaagde] betwist de aansprakelijkheid en stelt dat [eiser] de verkeerde vereniging van eigenaars heeft gedagvaard. Ook wordt aangevoerd dat de verstopping in de individuele afvoerleiding van [eiser] is ontstaan en niet in de gemeenschappelijke standleiding. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] de juiste VvE heeft gedagvaard, maar dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verstopping is veroorzaakt door de werkzaamheden aan de standleiding. Het rapport van het ingeschakelde bedrijf biedt onvoldoende zekerheid over de oorzaak van de verstopping.

De kantonrechter wijst de eis van [eiser] af, omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11031390 CV EXPL 24-9071
datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. F.A. Bijlenga,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam 1] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 maart 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van 11 april 2024;
  • het aanvullende antwoord;
  • de brief van 27 mei 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 26 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. F.A. Bijlenga. Namens [gedaagde] waren aanwezig [naam 1] en [naam 2] , beiden werkzaam bij [gedaagde] -beheerder, MVGM.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser] is eigenaar en bewoner van het appartement op het adres [adres]. Het appartement maakt deel uit van een appartementencomplex. In de zomer van 2021 zijn er in het deel van het complex, waar het appartement van [eiser] zich bevindt, in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd aan de standleiding en de aansluiting van de toiletleiding op de standleiding. In de afvoerleiding van [eiser] is een verstopping ontstaan. [eiser] heeft [naam bedrijf] ingeschakeld, die in juni 2023 een lekdetectie heeft uitgevoerd en een rapport heeft opgesteld. Volgens [eiser] is daaruit naar voren gekomen dat bij de in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden in 2021 lijmresten in haar afvoer zijn terechtgekomen, waardoor de afvoer een kleinere diameter heeft gekregen en een verstopping is veroorzaakt. [eiser] stelt dat de schade is ontstaan vanuit een gemeenschappelijk deel van het complex - de standleiding - en dat deze schade daarom voor rekening van [gedaagde] moet komen. Volgens [eiser] is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten, omdat [gedaagde] zich niet houdt aan de splitsingsakte en het modelreglement, en handelt [gedaagde] bovendien onrechtmatig jegens haar door te weigeren haar schade te vergoeden. Daarom eist [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld een bedrag van € 8.288,- te betalen, bestaande uit de kosten voor herstel van de badkamer (€ 6.125,-) en het toilet
(€ 2.163,-) van [eiser] . Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] haar een vergoeding voor immateriële schade betaalt en buitengerechtelijke kosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser] en voert aan dat [eiser] niet-ontvankelijk is in haar eis omdat zij de verkeerde VvE heeft gedagvaard. [gedaagde] stelt daarnaast dat het probleem is ontstaan in de individuele afvoerleiding van de woning van [eiser] , zodat het geen betrekking heeft op een gemeenschappelijk gedeelte van het complex. Volgens [gedaagde] geeft het rapport van [naam bedrijf] geen zekerheid dat het probleem in de afvoerleiding is ontstaan door de werkzaamheden aan de standleiding. Proline, de firma die de werkzaamheden in 2021 heeft uitgevoerd, heeft bovendien in 2023 een camera-inspectie uitgevoerd waarbij geen onvolkomenheden aan de standleiding zijn geconstateerd. Ten slotte is [gedaagde] het niet eens met de door [eiser] genoemde hoogte van de herstelkosten.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser] af. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[eiser] heeft de juiste VvE gedagvaard
2.4.
In tegenstelling tot wat [gedaagde] stelt, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] de juiste vereniging van eigenaars heeft gedagvaard. In artikel 30 van de akte van ondersplitsing van 26 augustus 1993 is opgenomen dat met deze akte [gedaagde] met de naam ‘ [gedaagde] ’ wordt opgericht. In artikel 15 van de akte van ondersplitsing is bepaald dat de vereniging het beheer voert over en zorgdraagt voor het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten van het complex. Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de gemeenschappelijke delen van het complex en [eiser] dus de juiste partij in deze procedure heeft betrokken. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat uit de akte van hoofdsplitsing anders zou volgen, maar zij heeft die akte niet in het geding gebracht en heeft ook niet nader toegelicht wat er exact in die akte is bepaald. Dat verweer van [gedaagde] slaagt daarom niet.
Er staat niet vast dat de problemen in de afvoerleiding van [eiser] zijn veroorzaakt door de werkzaamheden aan de standleiding
2.5.
Partijen zijn het er over eens dat de standleiding tot de gemeenschappelijke gedeelten van het appartementencomplex behoort, zoals ook volgt uit artikel 9 van het toepasselijke modelreglement. Ook zijn partijen het er over eens dat de afvoerleiding van de woning van [eiser] niet tot de gemeenschappelijke gedeelten behoort. Het enkele feit dat de verstopping is opgetreden in de aan [eiser] toebehorende (niet gemeenschappelijke) afvoerleiding betekent echter nog niet dat [gedaagde] daarom niet aansprakelijk kan zijn voor de gestelde schade. Als immers vast komt te staan dat het probleem in de afvoerleiding van [eiser] is veroorzaakt door de in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden aan de standleiding is er immers sprake van gevolgschade door die uitgevoerde werkzaamheden en is [gedaagde] daar wel degelijk aansprakelijk voor.
2.6.
Gelet op het voorgaande ligt het op de weg van [eiser] om voldoende te stellen en zonodig te bewijzen dat de problemen in haar afvoerleiding veroorzaakt zijn door de werkzaamheden aan de standleiding. [eiser] beroept zich in dat verband op het rapport van dat [naam bedrijf] heeft opgesteld naar aanleiding van de uitgevoerde lekdetectie. Daarin is door [naam bedrijf] - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende opgenomen:
“(…) Uit verklaring van de verzekerde blijkt dat de ontstoppingsbedrijf een blokkade is tegenkomen, tijdens het reinigen van de afvoerleiding in de badkamer.
Tijdens endoscopisch onderzoek zijn mogelijk lijmresten geconstateerd.
Dit is mogelijk veroorzaakt door het relinen van de standleiding. De afvoerleiding is gehalveerd in diameter, dit vormt een groot risico voor verdere verstoppingen in de toekomst. (…)”
2.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met het overleggen van het rapport van [naam bedrijf] niet aangetoond dat de verstopping van haar afvoerleiding is veroorzaakt door de werkzaamheden aan de standleiding. [naam bedrijf] geeft immers slechts aan dat er ‘mogelijk’ lijmresten zijn geconstateerd en dat dit ‘mogelijk’ is veroorzaakt door het relinen van de standleiding. Daaruit volgt ten eerste dat [naam bedrijf] geen zekerheid kan geven of het daadwerkelijk lijmresten zijn, die zij in de afvoerleiding heeft aangetroffen. Daarnaast kan [naam bedrijf] , als het al om lijmresten gaat, ook niet met zekerheid zeggen dat de oorzaak daarvan gelegen is in de werkzaamheden aan de standleiding.
2.8.
Door [gedaagde] is bovendien zowel in haar antwoord als op de zitting nader toegelicht hoe de werkzaamheden aan de standleiding, in het bijzonder het ‘relinen’, hebben plaatsgevonden. Zij heeft uitgelegd dat er vanaf het dak een kous in de bestaande standleiding is geschoten, die door middel van een epoxy (lijm) is uitgehard om daarmee als nieuwe standleiding te fungeren. Na het aansluiten van de individuele afvoerleidingen op en het openmaken van de nieuwe standleiding vallen er weliswaar stukjes epoxy (lijmresten) naar beneden, maar die kunnen - gelet op de bochten van 45 graden in de afvoerleidingen - volgens [gedaagde] onmogelijk in de (horizontale) afvoerleidingen van de individuele eigenaren terechtkomen. [eiser] heeft deze nadere toelichting onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.9.
Het ligt bovendien in de lijn der verwachting dat, als door de werkzaamheden aan de standleiding medio 2021 lijmresten in de afvoerleiding van [eiser] terecht zouden zijn gekomen, dit kort na de werkzaamheden al tot een verstopping zou hebben moeten leiden. Het staat echter vast dat [eiser] pas in juni 2023 [naam bedrijf] heeft ingeschakeld vanwege de ontstopping van de afvoerleiding. Dat betekent dat sprake is van een tijdsverloop van twee jaar tussen de werkzaamheden aan de standleiding en het moment waarop [eiser] daadwerkelijk problemen ondervond in haar afvoerleiding. Dat grote tijdsverloop heeft [eiser] ter zitting onvoldoende kunnen verklaren. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij een jaar lang zeer regelmatig de ontstoppingsdienst heeft moeten inschakelen, maar zij heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien verklaart ook dat het tijdsverloop van twee jaar niet.
2.10.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is het naar het oordeel van de kantonrechter bepaald niet aannemelijk dat de verstopping het directe gevolg is van de werkzaamheden aan de standleiding. Dat geldt nog meer nu op de zitting is gebleken dat [eiser] nog vóór de lekdetectie van [naam bedrijf] is begonnen met het renoveren van de badkamer en het toilet. Daardoor valt niet uit te sluiten dat de problemen aan de afvoerleiding ook het gevolg kunnen zijn geweest van de door [eiser] zelf uitgevoerde renovatiewerkzaamheden.
2.11.
Daarnaast geldt nog het volgende. [naam bedrijf] heeft in haar rapport van 27 juni 2023 geadviseerd de bestaande afvoerleiding van de badkamer te laten vervallen en een zogenaamde ‘bypass’ aan te leggen. [eiser] heeft op de zitting verklaard dat zij aansluitend aan het rapport van [naam bedrijf] , omstreeks juni/juli 2023, de genoemde bypass heeft laten aanleggen. Als [eiser] van mening is dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor het ontstaan van de verstopping en de daaruit voortvloeiende schade had het - naar aanleiding van het rapport van [naam bedrijf] - op de weg van [eiser] gelegen [gedaagde] uit te nodigen om bij haar langs te komen en de situatie zelf te onderzoeken. Ter zitting is echter gebleken dat [eiser] dat niet heeft gedaan. Sterker nog, [eiser] heeft, na ontvangst van het rapport van [naam bedrijf] , de bypass aan laten leggen zonder [gedaagde] hiervan op de hoogte te brengen. Omdat [eiser] zonder medeweten van [gedaagde] een bypass heeft laten aanleggen heeft zij [gedaagde] de kans ontnomen zelf te onderzoeken of de problemen wellicht door de werkzaamheden aan de standleiding veroorzaakt konden zijn. Bovendien heeft het realiseren van de bypass tot gevolg dat op dit moment ook niet meer is na te gaan waardoor de problemen in de afvoerleiding destijds zijn veroorzaakt.
2.12.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de verstopping van haar afvoerleiding is veroorzaakt door de werkzaamheden aan de standleiding. Het rapport van [naam bedrijf] , waarop [eiser] dat standpunt baseert, is daarvoor immers onvoldoende. Voor het overige heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling. Daarom bestaat geen aanleiding haar tot nadere bewijslevering toe te laten, nog afgezien van het feit dat zij daartoe ook geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de problemen in de afvoerleiding van [eiser] zijn veroorzaakt door de werkzaamheden aan de standleiding.
De eisen van [eiser] worden afgewezen
2.13.
Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het ontstaan van de verstopping van de afvoerleiding van [eiser] , kan [eiser] [gedaagde] niet met succes aanspreken om de uit de verstopping voortvloeiende (financiële en immateriële) schade te vergoeden. Dat betekent dat [gedaagde] niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door tot op heden te weigeren de door [eiser] gestelde schade te vergoeden. Ook leidt dit er toe dat niet is gebleken dat [gedaagde] zich niet aan de akte van ondersplitsing of het modelreglement heeft gehouden, zodat van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] evenmin sprake is. Daarom wordt de door [eiser] geëiste schadevergoeding afgewezen. Dat geldt ook voor de daaraan gekoppelde eis om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.14.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan [gedaagde] moet betalen op € 50,- aan reis- en verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting van 26 september 2024. Voor het verschijnen op de rolzitting van 11 april 2024 wordt geen vergoeding toegekend. [gedaagde] heeft op die zitting namelijk hetzelfde verweer gevoerd als in haar schriftelijke antwoord, zodat zij met dat schriftelijke antwoord had kunnen volstaan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 50,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487