ECLI:NL:RBROT:2024:11892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1504 en FT RK 24/1505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder budgetbeheer staat en een PW-uitkering ontvangt, heeft op 30 oktober 2024 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, omdat hij in financiële problemen verkeert na arbeidsongeschiktheid door een ongeluk in 2018. De huur voor de maanden september, oktober en november 2024 is betaald, zij het met enige vertraging voor september en oktober. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker was uitgesproken op 7 juni 2024. Verweerster, Havensteder, heeft betoogd dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in het verbeteren van zijn schuldensituatie en heeft verzocht om een kortere termijn voor het moratorium. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 26 november 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 30 oktober 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 18 november 2024.
Ter zitting van 18 november 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij Havensteder (hierna: verweerster);
  • de heer mr. G. Meijrink, werkzaam bij Huisvestingsadvocaten B.V., namens verweerster.
De heer mr. Dik, werkzaam bij Huisvestingsadvocaten B.V. heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting op 15 november 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 juni 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt een PW-uitkering. Verzoeker is in de financiële problemen terecht gekomen, doordat hij in 2018 (door een ongeluk) arbeidsongeschikt raakte. Verzoeker heeft een kale huur van € 379,95. Verzoeker staat sinds 22 oktober 2024 onder budgetbeheer. De huur van september en oktober 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huur van november 2024 is tijdig betaald. Daarnaast staat verzoeker onder budgetbeheer, waardoor ook voldoende wordt gewaarborgd dat de huur tijdig zal worden betaald.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat verzoeker voorafgaand aan de procedure bij de kantonrechter, tijdens de procedure bij de kantonrechter en in de maanden na het vonnis van de kantonrechter niets heeft gedaan om zijn schuldensituatie te verbeteren. Na aanzegging van de ontruiming is verzoeker naar de Kredietbank Rotterdam gestapt voor schuldhulpverlening. Verzoeker heeft een schadevergoeding ontvangen van € 45.000,- en deze niet aangewend om de huurachterstand te betalen. Verzoeker is niet te goeder trouw bij het ontstaan laten van zijn schulden. Subsidiair verzoekt verweerster – indien het verzoek wordt toegewezen – het verzoek voor een periode van maximaal drie maanden toe te wijzen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 juni 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 16 oktober 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 juni 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt een PW-uitkering. De huur van september en oktober 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huur van november 2024 is tijdig betaald. Hieruit blijkt dat verzoeker de lopende huurtermijnen kan voldoen. Daarnaast staat verzoeker onder budgetbeheer, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende huur tijdig zal worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de door verzoeker verzochte termijn van zes maanden. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat zij zich maximaal inspant om het minnelijk traject op zo’n kort mogelijke termijn af te ronden. Zij heeft eveneens verklaart dat de inventarisatie brieven al naar de schuldeisers zijn verzonden. De verzochte voorziening zal dus worden toegewezen voor een periode van zes maanden.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 juni 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
31 oktober 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.