ECLI:NL:RBROT:2024:11924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/10/667616 / HA ZA 23-923
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal wegvervoer en aansprakelijkheid bij diefstal van lading

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil over internationaal wegvervoer van een partij schoenen van Crocs, die gestolen zijn uit een vrachtwagen. De eiseressen, TVM Verzekeringen N.V. en een transportbedrijf, vorderen dat de rechtbank verklaart dat de gedaagden, waaronder BM Interfreight B.V. en Crocs Europe B.V., niet ontvankelijk zijn in hun schadevordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diefstal plaatsvond in de nacht van 5 op 6 mei 2021, terwijl de vrachtwagen geparkeerd stond op een onbewaakt terrein in Duitsland. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van de motiveringsplicht door de vervoerder en dat de aansprakelijkheid niet doorbroken kan worden. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseressen af, maar oordeelt in reconventie dat de gedaagde recht heeft op een schadevergoeding van € 16.057,80, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen de partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667616 / HA ZA 23-923
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Alblasserdam,
2. de naamloze vennootschap
TVM VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M.A.C. van Guldener te Hoogeveen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BM INTERFREIGHT B.V.,
gevestigd te Zevenbergen,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROCS EUROPE B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
TIR LOGISTIK GMBH,
gevestigd te Magdenburg, Duitsland,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde] ”,
gevestigd te Kyiv, Oekraïne,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam.
Eiseressen in conventie worden hierna afzonderlijk aangeduid met [eiseres] en TVM en gezamenlijk met [eiseres] c.s. Gedaagden in conventie worden hierna afzonderlijk aangeduid met BM Interfreight, Crocs, TIR Logistik en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2021, met producties 1 tot en met 6;
  • het op de rolzitting van 27 juli 2022 tegen BM Interfreight en Crocs verleende verstek;
  • de intrekking van de vordering jegens TIR Logistik op 22 november 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1 en 2;
  • de brieven van de rechtbank van 6 maart 2024 met de oproep voor de mondelinge behandeling;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 7 tot en met 10;
  • de zittingsagenda van 4 juni 2024;
  • de spreekaantekeningen van mr. Guldener namens [eiseres] c.s.
  • de spreekaantekeningen van mr. Kernkamp namens [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 juli 2024. Daarbij waren aanwezig [naam 1] (directeur van [eiseres] ), mr. Van Guldener, mr. Kernkamp en, via een Teams-verbinding; [naam 2] (directeur van [gedaagde] ), [naam 3] (de Oekraïense advocaat van [gedaagde] ), [naam 4] (de tolk voor [gedaagde] ) en een technicus ten behoeve van de Teams-verbinding van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een transportbedrijf. TVM is de transportaansprakelijkheidsverzekeraar van [eiseres] .
2.2.
BM Interfreight treedt onder meer op als expediteur en heeft met [eiseres] een bestendige handelsrelatie.
2.3.
[gedaagde] heeft in mei 2021 een partij (7.132 paar) schoenen van Crocs (hierna: de zending) gekocht. BM Interfreight heeft, als expediteur van Crocs, opdracht gegeven aan [eiseres] voor het wegvervoer van de zending van het warehouse van Crocs te Rotterdam naar het warehouse van TIR Logistiks te Magdeburg (Duitsland). De eindbestemming van de zending was Kyiv (Oekraïne).
2.4.
[eiseres] heeft het feitelijk vervoer uitbesteed aan haar zusterbedrijf [naam bedrijf] te Trzebinia (Polen) (hierna: [naam bedrijf] ).
2.5.
De zending is op 5 mei 2021 geladen en een chauffeur van [naam bedrijf] is rond 14:49 uur vertrokken vanaf het warehouse van Crocs in Rotterdam Botlek. De chauffeur heeft de vrachtwagencombinatie diezelfde dag rond 18:36 uur geparkeerd op een onbewaakt parkeerterrein nabij Rottkamp (Duitsland) om aldaar de nacht door te brengen.
2.6.
In de nacht van 5 op 6 mei 2021 zijn 246 van de 616 dozen gestolen. Hierna is de chauffeur weer teruggereden naar het warehouse van Crocs te Rotterdam.
2.7.
Namens BM Interfreight is op 6 mei 2021 een mail gestuurd naar [eiseres] waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Zoals besproken houden wij jullie namens onze opdrachtgever en BM Interfreight verantwoordelijk voor de vermissing van de goederen en alle gevolg schade.”
2.8.
Op dezelfde dag werd namens [eiseres] per brief gereageerd op BM Interfreight. In deze brief staat onder meer geschreven:
“Onder voorbehoud van, en voorlopig zonder erkenning van aansprakelijkheid, zullen wij trachten de kwestie in alle redelijkheid op te lossen: uitgaande van het gegeven dat wij het vervoer hebben aangenomen en uitgevoerd volgens de geldende vervoerscondities (AVC/CMR).”
2.9.
Op 19 oktober 2021 gaf een expert van TVM een expertiserapport af met betrekking tot de diefstal, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:

FINDINGS
From investigations held it revealed that BM Interfreight, freight forwarder, and [eiseres] are doing business with each other for a longer period.
The relationship is not drawn up into a written agreement.
The goods were loaded by the shipper into tarpaulin covered [eiseres] trailer with registration [kenteken 1] at the Rotterdam Botlek warehouse on 5th May 2021.
The trailer was coupled behind a truck with registration number [nummer 1] of [naam bedrijf] .
After loading of the goods the truck driver departed from Rotterdam Botlek in the direction of Magdeburg on 14.49 hours that day.
That evening, on 18.35 hours, the driver parked the combination at the parking area Rottkamp (GER) in order to spend the evening and night in the cabin of the truck at his parking.
The next morning on 03.36 hours it was noticed that several cuts were made in the tarpaulin of the trailer.
Part of the load appeared to be stolen.
The matter was reported to the German Police who registered this matter under file [nummer 2] .
[afbeelding politierapport]
(…)
CAUSE OF DAMAGE
It is obvious that the 246 boxes were stolen in the period between 18.35 hours and 03.36 hours while the truck driver spent the evening/night at the Rottkamp parking near Bissendorf (GER).
This place, unguarded, is situated near the motorway A 30 and is equipped with streetlights. This parking is used by truck drivers frequently and is freely accessible.
(…)
The goods are not traced yet.
Considering the time elapsed it must be assumed that the shoes are lost.”
2.10.
De advocaat van [gedaagde] schrijft per e-mail van 25 juli 2022 onder meer het volgende aan de advocaat van [eiseres] c.s.:
“Ik weet op dit moment niet of eventuele verjaringsaspecten spelen in deze zaak. Voor de goede orde deel ik u hierbij dus mede dat cliënte vervoerders aansprakelijk houdt en zij dienen dit bericht dus te beschouwen als een stuitingshandeling in de zin der wet.”
2.11.
De advocaat van [gedaagde] schrijft per e-mail van 29 juni 2023 onder meer het volgende aan de advocaat van [eiseres] c.s.:
“Eerder bespraken wij dat de verjaringstermijn geschorst is conform in Oekraïne geldende oorlogswetgeving. Voor het overige dient uw cliënte dit bericht als een stuitingshandeling in de zin der wet te zien. De thans lopende termijn wordt door middel van dit bericht derhalve gestuit.”

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart:
primair: dat BM Interfreight c.s., althans één of enkele van hen, in een eventuele schadevordering jegens [eiseres] c.s., niet ontvankelijk zijn/is, althans dat [eiseres] c.s., althans één of enkele van hen, niet aansprakelijk is/zijn jegens BM Interfreight c.s., althans één of enkele van hen, ter zake van beweerde schade met betrekking tot het in de dagvaarding genoemde transport;
subsidiair: dat [eiseres] c.s., althans één of enkele van hen, slechts beperkt aansprakelijk is/zijn overeenkomstig het bepaalde in art. 17 jo art. 23 lid 3 jo. art. 25 CMR-verdrag jegens BM Interfreight c.s., althans één of enkele van hen;
alles met veroordeling van BM Interfreight c.s., althans één of enkele van hen in de kosten van dit geding met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de kostenveroordeling.
3.2.
BM Interfreight, Crocs en TIR Logistik zijn niet verschenen. [eiseres] c.s. hebben de vorderingen tegen TIR Logistik ingetrokken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] c.s. in hun vorderingen, althans tot ontzegging, met veroordeling van [eiseres] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – na vermindering van eis ter zitting – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] c.s. veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 16.057,80, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, althans de CMR rente vanaf 1 juni 2021, althans de dag van haar conclusie (21 februari 2024), tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [eiseres] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[eiseres] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde] in haar vorderingen, althans tot ontzegging, dan wel afwijzing, dan wel matiging van haar vordering(en), met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Deze zaak gaat over internationaal wegvervoer van Nederland (Rotterdam) naar Duitsland (Magdeburg). Op grond van artikel 1 lid 1 CMR is dat Verdrag dwingendrechtelijk van toepassing omdat de plaats van inontvangstneming van de goederen en de plaats bestemd voor de aflevering gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één (in dit geval beide landen) partij is bij het CMR-verdrag.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 31 lid 1 sub b CMR, nu de zending in Rotterdam in ontvangst is genomen.
Bij gebreke van een gestelde rechtskeuze is ingevolge artikel 5, lid 1 Rome-I Vo, aanvullend Nederlands recht van toepassing op de vervoerovereenkomst tussen partijen nu de vervoerder van de container in Nederland is gevestigd en de plaats van ontvangst van de container ook in Nederland was gelegen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Intrekking en verstek
4.2.
Nu de vorderingen tegen TIR Logistik door [eiseres]. zijn ingetrokken volgt daar geen beslissing op.
4.3.
BM Interfreight en Crocs zijn niet verschenen in deze procedure. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen hen verstek is verleend. Nu door [gedaagde] is voortgeprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 lid 1 jo. lid 3 Rv één vonnis tussen partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.4.
Ten opzichte van de niet verschenen partijen geldt dat de vordering in beginsel als onweersproken wordt toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Naar vaste jurisprudentie werken de door de wel verschenen gedaagde gevoerde verweren niet in het voordeel van de gedaagden die niet zijn verschenen, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, NJ 2000, 290). Van een dergelijke rechtsbetrekking is geen sprake. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiseres] c.s. hun primaire vordering en het daarmee samenhangende beroep op vervoerdersovermacht in de zin van artikel 17 lid 2 CMR ingetrokken. Daarom volgt geen beslissing op de door [eiseres] c.s. jegens BM Interfreight en Crocs ingestelde vordering onder 1.
Over de tegen BM Interfreight en Crocs ingestelde vordering onder 2 overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is namens [eiseres] c.s. verklaard dat zij niets van Crocs hebben vernomen, maar dat Crocs niet (meer) vorderingsgerechtigd is nu is gebleken dat [gedaagde] de schade heeft geleden en vorderingsgerechtigd is onder de CMR. [eiseres] c.s. hebben niet gesteld op welke grond BM Interfreight vorderingsgerechtigd zou zijn. Daarom wordt de vordering onder 2 jegens BM Interfreight en Crocs als ongegrond afgewezen.
4.5.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
Het beroep op vervoerdersovermacht
4.6.
Zoals hiervoor overwogen hebben [eiseres] c.s. hun primaire vordering in conventie en het daarmee samenhangende beroep op vervoerdersovermacht in de zin van artikel 17 lid 2 CMR ingetrokken. Daarom volgt geen beslissing op de door [eiseres] c.s. jegens [gedaagde] ingestelde vordering in conventie onder 1.
Kunnen [eiseres] c.s. hun vervoerdersaansprakelijkheid beperken?
4.7.
Verder hebben [eiseres] c.s. in conventie en in reconventie een beroep gedaan op de beperking van de aansprakelijkheid op grond van artikel 17 CMR jo artikel 23 lid 4 CMR jo artikel 25 CMR. Zij voeren aan dat de gestolen zending Crocs een waarde van € 45.646,44 vertegenwoordigen, maar dat op basis van de CMR-limiet en het gewicht van de zending van 1.589 kilogram een bedrag van € 16.057,80 (SDR 13.236,37 omgerekend met de koers van eind augustus 2021) voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 23 CMR).
4.8.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] c.s. zich in de omstandigheden van het geval niet kunnen beroepen op de aansprakelijkheidsbeperkende bepalingen van de CMR. De diefstal heeft zich in het domein van [eiseres] afgespeeld en volgens [gedaagde] heeft zij onvoldoende feitelijke gegevens aan [gedaagde] verstrekt rondom de gang van zaken. [gedaagde] heeft zich hierdoor, alsmede door de inval door Rusland in Oekraïne, niet volledig op de hoogte kunnen stellen van de inhoud van de zaak. [gedaagde] betwist dat er aangifte is gedaan, aangezien er geen aangifte politierapport is overgelegd. Het is volgens [gedaagde] bekend dat er chauffeurs zijn die meewerken aan een diefstal om zo wat extra geld te verdienen. De chauffeur had daarom gehoord moeten worden door de politie of de expert van TVM. Dat is niet gebeurd, aldus [gedaagde] . Er zijn verder ook geen camerabeelden of getuigenverklaringen overgelegd. Dit maakt volgens [gedaagde] dat sprake is van een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van [eiseres] c.s., waaraan zij niet hebben voldaan. Het gevolg is dat de vermissing van de zending geacht moet worden te wijten te zijn aan opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiseres] .
4.9.
[eiseres] c.s. hebben hier tegenin gebracht dat er geen enkele concrete aanknopingspunten bestaan voor het standpunt van [gedaagde] dat de schade het gevolg kan zijn van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van [eiseres] . [eiseres] c.s. hebben voldoende informatie aan [gedaagde] verstrekt, waaronder het expertiserapport van TVM, foto’s van de toedracht, het meldingsbewijs van de Duitse politie en de GPS-posities van de vrachtwagen. Van een verzwaarde motiveringsplicht is dan ook geen sprake, en voor zover daar wel sprake van is, hebben zij daaraan voldaan, aldus [eiseres] c.s.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de zending niet in dezelfde goede en complete staat is afgeleverd als waarin zij door de ondervervoerder van [eiseres] ten vervoer in ontvangst is genomen. [eiseres] is dan ook in beginsel jegens [gedaagde] aansprakelijk voor het tijdens het vervoer opgetreden verlies van de zending (artikel 17 lid 1 jo. artikel 3 CMR). Uitgangspunt is dat de schadevergoeding beperkt is tot 8,33 SDR voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht. [gedaagde] stelt dat er sprake is van doorbraak van deze beperkte aansprakelijkheid omdat de schade voortspruit uit opzet of aan opzet gelijk te stellen schuld van [eiseres] . Naar Nederlands recht dient onder aan opzet gelijk te stellen schuld te worden verstaan de schuld in de zin van artikel 8:1108 lid 1 BW: gedrag dat als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien moet worden aangemerkt (bewuste roekeloosheid). Van zodanige schuld is sprake wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden (zie onder meer HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4041 – Van der Graaf/AIG en HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6747 – Maat/Traxys).
4.10.1.
Een verzwaarde motiveringsplicht kan worden aangenomen op grond van de omstandigheden van het geval, maar is altijd afhankelijk van het partijdebat. Daarbij is de partij die de stelplicht draagt, in dit geval [gedaagde] , als eerste aan zet en ligt het vervolgens op de weg van [eiseres] c.s. om het gestelde te betwisten. Voor zover ter onderbouwing van een stelling gegevens nodig zijn die zich in het domein van de wederpartij bevinden en voor zover de partij die de stelplicht draagt daar geen toegang toe heeft, ligt het in beginsel op de weg van deze wederpartij om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij de partij die de stelplicht draagt aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling.
[gedaagde] stelt ter zitting dat ‘er rekening mee gehouden moet worden’ dat de chauffeur bij de diefstal betrokken was. Omdat de stelplicht op [gedaagde] rust, was [gedaagde] als eerste aan zet om deze omstandigheid te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan, maar in plaats daarvan wijst zij naar het ontbreken van chauffeurs- en getuigenverklaringen, een politie aangifterapport en camerabeelden van de locatie. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseres] c.s. in het kader van hun betwisting dat de chauffeur betrokken was bij de diefstal, voldoende (andere) aanknopingspunten heeft verschaft aan [gedaagde] om [gedaagde] in staat te stellen haar stellingen nader te onderbouwen.
4.10.2.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat van een schending van een motiveringsplicht geen sprake is. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat op [eiseres] c.s. een verzwaarde motiveringsplicht rustte, geldt dat zij ook een dergelijke plicht niet geschonden hebben. De rechtbank licht dat als volgt toe.
[eiseres] heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de betreffende chauffeur 15 jaar bij [naam bedrijf] in dienst is geweest – inmiddels is hij met pensioen – en dat zij wekelijks contact heeft met alle chauffeurs, waaronder destijds ook met deze chauffeur. Dat er geen verklaring van de chauffeur in het rapport van TVM is opgenomen betekent volgens [eiseres] c.s. niet dat de chauffeur niet is gehoord. Het is mogelijk dat er een mondelinge verklaring is afgenomen, zoals gebruikelijk is, en dat deze reeds is verwerkt in het rapport, aldus [eiseres] c.s. Ook heeft [eiseres] toegelicht dat de chauffeur, gelet op de rijtijden en de verplichte rusturen, terecht heeft besloten om op de betreffende parkeerplaats te rusten. De gang van zaken zoals door [eiseres] c.s. geschetst wordt ook onderbouwd door de door hen overgelegde GPS-data van de vrachtwagen. Vaststaat dat er een melding bij de Duitse politie is gedaan, zo blijkt uit het expertiserapport en de afbeelding van het bewijs van melding. Onduidelijk is of daarnaast ook aangifte is gedaan, wat door [gedaagde] wordt betwist, en wat de politie precies heeft ondernomen naar aanleiding van de melding. Ook is het, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, onduidelijk of er camerabeelden waren van de betreffende parkeerplaats en of er getuigen waren die konden worden gehoord. Hierover wordt niets vermeld in het expertiserapport. Echter, zonder enige concrete aanknopingspunten, en gelet op hetgeen [eiseres] c.s. hier tegenover heeft gezet, heeft [gedaagde] haar stelling dat de chauffeur van [eiseres] zelf betrokken is geweest bij de diefstal niet, althans onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.10.3.
Gelet op het voorgaande gaat het beroep op doorbreking van de CMR-limiet op grond van artikel 29 CMR niet op. [eiseres] c.s. komt dan ook een beroep toe op de limiet van 8,33 SDR per ontbrekend kilogram bruto-gewicht. [gedaagde] verklaarde tijdens de mondelinge behandeling dat het door [eiseres] c.s. aangevoerde gewicht van de gestolen zending van 1.589 kilogram juist is. Niet in geschil is dat op basis van dat gewicht de aansprakelijkheid van [eiseres] c.s. beperkt is tot een bedrag van € 16.057,80. De rechtbank ziet dat dan ook als een eisvermindering van de vordering van [gedaagde] in reconventie.
Is de vordering van [gedaagde] in reconventie verjaard?
4.11.
[eiseres] heeft in reactie op de reconventionele vordering van [gedaagde] een beroep gedaan op de verjaringstermijn van één jaar op grond van artikel 32 lid 1 CMR. Zij voert aan dat de diefstal zich in de nacht van 5 op 6 mei 2021 heeft voorgedaan en dat [gedaagde] pas door middel van een eis in reconventie op 21 februari 2024 een schadevergoeding heeft gevorderd van [eiseres] . [gedaagde] heeft de verjaringstermijn niet tijdig geschorst of gestuit, aldus [eiseres] .
4.12.
[gedaagde] betwist dat haar vordering is verjaard. Zij heeft [eiseres] op 6 mei 2021 aansprakelijk gesteld en daarmee de verjaring geschorst in de zin van artikel 32 lid 2 CMR. [eiseres] heeft de aansprakelijkheid vervolgens niet afgewezen, maar heeft op 6 mei 2021 schriftelijk medegedeeld dat zij zullen trachten de zaak in redelijkheid op te lossen. De schorsing is daarom doorgelopen tot aan de datum van instelling van de tegenvordering.
4.13.
De rechtbank volgt [gedaagde] op dit punt. Partijen zijn het er over eens dat de verjaringstermijn vanaf 6 mei 2021 is gaan lopen toen de overgebleven zending weer in Rotterdam is afgeleverd op instructie van BM Interfreight. Op 6 mei 2021 heeft BM Interfreight [eiseres] aansprakelijk gesteld “namens onze opdrachtgever en BM Interfreight” (zie 2.7). [eiseres] heeft daarom behoren te begrijpen dat zij door de ladingbelanghebbende, [gedaagde] , aangesproken kon worden. Als reactie hierop heeft [eiseres] in haar bericht van dezelfde dag aan BM Interfreight laten weten de kwestie in redelijkheid op te willen lossen (zie 2.8). Dat is geen afwijzing die de verjaring laat hervatten in de zin van artikel 32 lid 2 CMR. De schorsing is daarom doorgelopen tot het moment dat [eiseres] c.s. de vordering schriftelijk heeft afgewezen door middel van het uitbrengen van de dagvaarding; die op 9 februari 2022 aan [gedaagde] is betekend, zo volgt uit de betekeningsstukken. Vervolgens heeft de advocaat van [gedaagde] de verjaring op 25 juli 2022 en 29 juni 2023 gestuit (zie respectievelijk onder 2.10 en 2.11). Op 21 februari 2024 heeft [gedaagde] tijdig haar tegenvordering ingesteld.
Toewijzing van de vordering van [gedaagde] in reconventie
4.14.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [gedaagde] om [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 16.057,80 wordt toegewezen. Daarnaast maakt [gedaagde] aanspraak op de wettelijke rente, althans de CMR rente. Ingevolge artikel 27 lid 1 CMR heeft [gedaagde] aanspraak op de vergoeding van vijf procent rente over € 16.057,80 vanaf de dag waarop zij haar vordering schriftelijk bij [eiseres] heeft ingediend. De vordering is voor het eerst door [gedaagde] ingediend per datum van de conclusie van eis in reconventie, te weten 21 februari 2024. Nu de wettelijke rente van artikel 6:119 BW al toewijsbaar is vanaf het moment dat [eiseres] de overeenkomst niet meer kon nakomen, te weten 6 mei 2021, zal de rechtbank de primair gevorderde wettelijke rente vanaf die datum toewijzen over € 16.057,80.
De door [eiseres] c.s. gevorderde verklaring voor recht in conventie
4.15.
Nu in reconventie is vastgesteld dat [eiseres] beperkt aansprakelijk is jegens [gedaagde] heeft [eiseres] , hoewel zij dat op het moment van het instellen wel had, nu geen belang meer bij de in conventie gevorderde verklaring voor recht. De vordering van [eiseres] onder 2 wordt daarom afgewezen voor zover deze gericht is tegen [gedaagde] .
Ook de vordering van TVM in conventie wordt afgewezen. Een dergelijke verklaring voor recht is alleen zinvol indien [gedaagde] een rechtstreekse vordering jegens TVM pretendeert. Dat is gesteld noch gebleken.
Proceskostenveroordeling in conventie
4.16.
[eiseres] c.s. worden wat betreft de conventionele vorderingen tegen BM Interfreight en Crocs als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van BM Interfreight en Crocs worden begroot op nihil.
Ten aanzien van de conventionele vorderingen tegen [gedaagde] overweegt de rechtbank dat de gevorderde verklaring voor recht weliswaar is afgewezen vanwege een gebrek aan belang, maar op het moment van het instellen van de conventionele vorderingen hadden [eiseres] c.s. hierbij
weleen rechtmatig belang. Inhoudelijk zijn beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de proceskosten tussen deze partijen te compenseren, op die manier dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Proceskostenveroordeling in reconventie
4.17.
[eiseres] c.s. en [gedaagde] zijn (ook) in reconventie over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om ook in reconventie de proceskosten tussen deze partijen te compenseren, op die manier dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] c.s. in de proceskosten van BM Interfreight en Crocs, tot op heden begroot op nihil,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen [eiseres] c.s. en [gedaagde] , op die manier dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 16.057,80, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 6 mei 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, op die manier dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
3597/1573