ECLI:NL:RBROT:2024:11936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
ROT 24/2768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en geschiktheid voor eigen werk van eiser met visusproblemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 28 juli 2022 ingediend, maar het UWV had deze aanvraag op 5 juli 2023 afgewezen. Eiser was van mening dat hij niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten vanwege medische beperkingen, waaronder visusproblemen en hoofdpijnklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van eiser, waarbij zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige betrokken waren. De rechtbank concludeert dat de beperkingen van eiser correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat hij geschikt is voor de maatgevende arbeid van afdelingsassistent. Eiser's argumenten dat de FML onjuist was en dat hij niet geschikt was voor de werkzaamheden, werden door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft besloten dat eiser in staat is om zijn eigen werk te verrichten en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 10 november 2022 (datum in geding).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het UWV heeft hierop gereageerd met een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 oktober 2024.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn ouders en bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser, laatstelijk werkzaam als afdelingsassistent, heeft zich op 12 november 2020 ziekgemeld, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Op
28 juli 2022 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
2. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiser op
16 juni 2023 gezien op het spreekuur en op 21 juni 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die geldig is vanaf 12 november 2022. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 27 juni 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser, geconcludeerd dat eiser geschikt is voor de maatgevende arbeid van afdelingsassistent. De arbeidsdeskundige overweegt dat de belastbaarheid van eiser ten opzichte van de belasting in de functie niet wordt overschreden, omdat door de werkgever in het werk rekening werd gehouden met zijn inspanningsvermogen en de werkgever bij aanvang van het dienstverband hiervan op de hoogte was gesteld. Daarnaast was eiser voor aanvang van het dienstverband al bekend met klachten aan de onderste extremiteiten, hij heeft hiermee dit werk gedaan en mocht dit ook in zijn eigen werktempo doen. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 12 februari 2024 geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser per datum in geding correct is weergegeven in de FML van 21 juni 2023.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van
7 maart 2024 geconcludeerd dat eiser geschikt is voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunt eiser

4. In beroep voert eiser aan dat hij niet arbeidsgeschikt is voor de maatgevende arbeid. De rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige geven volgens eiser een onjuist en onrealistisch beeld van zijn werkelijke medische beperkingen. Eiser meent dat ten onrechte geen beperkingen in de FML zijn opgenomen ten aanzien van beeldschermwerk. Eiser stelt dat hij tijdens zijn werkzaamheden veel hoofdpijn- en migraineklachten had en hij meer last kreeg van zijn oogaandoening (nystagmus) doordat hij zich moest concentreren op een klein beeldscherm. Volgens eiser is de FML ook onjuist, omdat het genoemde vergrootglas niet is meegenomen. Daarnaast had eiser bij de werkzaamheden veel last van zijn knie. Uit de beoordeling van de arbeidsdeskundige blijkt verder dat de baan voor eiser gecreëerd is, zodat kan worden gesproken van een ‘witte ravenbaan’. De arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts hebben hun oordeel hierover onvoldoende gemotiveerd. Uit de informatie van de curatieve sector van 3 juli 2012 blijkt dat eiser maatschappelijk blind is en uit de aanvullende medische informatie volgt dat hij nauwelijks ziet, waardoor de taken van de maatgevende arbeid niet geschikt zijn voor hem.

Toepasselijke wet- en regelgeving

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank dient te beoordelen of het UWV terecht heeft beslist dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is om vanaf 10 november 2022 zijn eigen werk te verrichten.
7. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, een anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts, aanvullend medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat wat is gesteld in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting van 12 februari 2024 en studie van de informatie van de behandelend sector. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, geeft geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van (passende) arbeid. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser en dat per datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in de stelling dat de rapportage van de verzekeringsarts een onjuist en onrealistisch beeld geeft van zijn werkelijke medische beperkingen. Zo overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 12 februari 2024 dat niet is gebleken dat de primaire verzekeringsarts een onjuist beeld had van de medische situatie van eiser. De verzekeringsarts heeft, rekening houdend met de visusproblematiek van eiser, beperkingen aangenomen ten aanzien van het beroepsmatig vervoer, hoog handelingstempo in werk, veelvuldige deadlines en productiepieken, ook is aangegeven dat er voldoende verlichting dient te zijn en dat werken in het donker problematisch is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt verder in de rapportage van 19 augustus 2024 dat uit de in beroep overgelegde brief van de oogarts van 3 juli 2012 blijkt dat eiser visusproblematiek heeft en volgens de WICO richtlijnen maatschappelijk blind is. Van maatschappelijke blindheid wordt gesproken wanneer iemand minder dan 5% ziet of het gezichtsveld kleiner is dan 10 graden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat eiser door zijn visusproblemen blind was, bleek al uit de in het dossier aanwezige brief van de oogarts van 26 oktober 2017, de brief uit 2012 geeft dus geen nieuwe inzichten over de belastbaarheid op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dan ook dat in de FML van 21 juni 2023 al rekening is gehouden met de visusproblematiek van eiser. Verder zijn door de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de knieklachten van eiser al beperkingen aangegeven voor het lopen tijdens werk, trappenlopen en geknield of gehurkt actief zijn.
Eiser heeft in bezwaar al aangevoerd dat hij de maatgevende arbeid niet kon uitvoeren, omdat hij hoofdpijn kreeg van de Tl-verlichting in de kamer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daaromtrent overwogen dat eiser niet ziek uit dienst is gegaan bij zijn laatste baan en dat niet is gebleken dat de medische situatie sindsdien wezenlijk is veranderd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser tijdens het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts verteld dat hij Tl-verlichting wel verdraagt en heeft hij geen hoofdpijnklachten genoemd. Daarnaast is niet gebleken dat een onderzoek of behandeling heeft plaatsgevonden vanwege die hoofdpijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan op basis van het ziektebeeld van eiser niet verklaren dat hij hoofdpijn krijgt van Tl-verlichting. De oogaandoening van eiser, retinitis pigmentos, kenmerkt zich volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door nachtblindheid. Dat wil zeggen dat iemand met deze aandoening slecht ziet bij zwak licht. Om die reden is door de verzekeringsarts dan ook terecht gesteld dat er voldoende verlichting op de werkplek dient te zijn en dat werken in het donker problematisch is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er onvoldoende grond is om meer beperkingen aan te geven in de FML wegens de hoofdpijnklachten. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat uit recent onderzoek blijkt dat de beperkingen die hij als gevolg van zijn oogaandoening ervaart niet bekend zijn in de literatuur en dat daar nog steeds onderzoek naar wordt gedaan. De rechtbank merkt op dat deze mededeling voor nu buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het onderzoek nog loopt en het in deze beroepszaak gaat om de beoordeling van eisers medische situatie op
10 november 2022.
In de rapportage van 28 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder nog overwogen dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen ten aanzien van het beeldschermwerk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de nystagmus en het minder scherp zien al rekening gehouden door de aangegeven beperkingen ten aanzien van het zien, waarbij als toelichting is aangegeven dat eiser beperkt is voor het scherp zien. Daarnaast volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser ook niet in de stelling dat de FML onjuist is, omdat het vergrootglas niet is genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat volgens de Basisinformatie CBBS geen sprake is van een beperking als een tekortkoming in de visus die kan worden opgeheven met gebruikelijke hulpmiddelen, zoals een vergrootglas. Uit de anamnese van de primaire verzekeringsarts blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook dat eiser een bril kan gebruiken om scherper te zien aangezien eiser vroeger ook een bril gebruikte, de laatste tien jaar droeg eiser deze bril echter niet meer, omdat hij dit onprettig vond. De rechtbank constateert daarbij dat eiser tijdens de zitting heeft verklaard geen vergrootgals te (kunnen) gebruiken en ook overigens geen stukken heeft overgelegd op grond waarvan aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden getwijfeld.
9. De beroepsgrond van eiser dat de taken van de maatgevende arbeid niet geschikt zijn voor hem en dus sprake is van een ‘witte ravenbaan’, slaagt niet. In de rapportage van
7 maart 2024 overweegt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiser geschikt is voor de maatgevende arbeid, zijnde soortgelijke arbeid met eenzelfde beloning die in voldoende mate aanwezig is op de arbeidsmarkt. Dit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog eens herhaald in de rapportage van 11 juli 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep merkt op dat eiser niet meer terug kan naar zijn eigen werkgever, omdat het project is gestopt, zodat een aanvullende beoordeling is uitgevoerd om de geschiktheid voor de maatgevende arbeid vast te stellen. Zo moet sprake zijn van soortgelijke arbeid. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is eiser aangewezen op werk zonder stresserende aspecten, zoals deadlines en hoog handelingstempo, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Verder moet in het werk rekening worden gehouden met de visusklachten, omdat eiser moeite heeft met scherp en diepte zien, lezen en verrichten van priegelwerk, onderscheiden van details, kleine onderdelen en dergelijke. Daarnaast is het werken op hoogtes niet aan de orde, dit geldt ook voor het beroepsmatig besturen van een voertuig. In het werk moet verder ten aanzien van het fysieke aspect van het werk rekening worden gehouden met niet langer dan ongeveer een half uur achtereen lopen, gedurende een werkdag niet langer dan ongeveer vier uur lopen, niet frequent trappenlopen, geknield of gehurkt actief zijn. De werkzaamheden moeten ook in een voldoende verlichte arbeidsomgeving plaatsvinden, omdat werken in het donker problematisch is. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep valt hierbij te denken aan ondersteunende werkzaamheden op een kantoor, waarbij eiser overwegend kan zitten met eventuele ondersteunende voorzieningen om beperkt te werken met een computer, of werkzaamheden in een assisterende rol. Verder dient sprake te zijn van eenzelfde beloning. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overweegt hierover dat een wettelijk minimumloon is vastgesteld, waardoor er sprake is van eenzelfde beloning. Vervolgens dient dit soort werk in voldoende mate aanwezig te zijn op de arbeidsmarkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat eiser een Indicatie banenafspraak heeft, waarmee hij valt onder de doelgroep van de banenafspraak. Dit is een afspraak tussen het kabinet en werkgevers om banen te creëren voor mensen die hiervoor in aanmerking komen. Omdat eiser staat opgenomen in het doelgroep register heeft hij meer kans op werk, omdat het voor werkgevers financieel aantrekkelijk is om iemand uit dit register in dienst te nemen of te houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wat eiser enkel heeft gesteld, namelijk dat er geen soortgelijke banen zijn, geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundige.
10. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het UWV eiser terecht met ingang van
10 november 2022 in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn eigen werk. Het UWV heeft eiser dan ook terecht een WIA-uitkering geweigerd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.