ECLI:NL:RBROT:2024:11939

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
10/061906-24; 10/180774-24; 10/159697-24 (ttz. gevoegd) / TUL VV: 10/139940-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na meerdere bedrijfsinbraken en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in een periode van twee maanden schuldig heeft gemaakt aan acht bedrijfsinbraken. De verdachte is ook aangeklaagd voor het beledigen van politieambtenaren, waaronder het bespugen van een agent in functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan en heeft de verdachte voor de duur van twee jaar in een inrichting voor stelselmatige daders geplaatst. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij onder andere camerabeelden en DNA-sporen zijn gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraken te onderbouwen. De verdachte is vrijgesproken van een specifiek ten laste gelegd feit, maar is wel schuldig bevonden aan meerdere diefstallen en beledigingen. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegenomen, waaronder zijn recidive en problematisch middelengebruik. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de samenleving en de bescherming van goederen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel vereisen, gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/061906-24; 10/180774-24; 10/159697-24 (ttz. gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/139940-21
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv).
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum [naam PI] ,
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 8 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/061906-24;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/061906-24, bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/180774-24 en bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/159697-24;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 8 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/061906-24 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin herkenningen van de verdachte door verbalisanten en vergelijkingen van stills van camerabeelden door verbalisanten plaats vinden. Er is een verschil tussen herkennen en vergelijken. Voor het herkennen van een persoon is geen specifieke opleiding vereist. Het vergelijken van foto’s is echter een forensische expertise. Het vergelijken van foto’s en de daar bijhorende conclusies moet men overlaten aan een forensisch deskundige. Daar waar sprake is van vergelijken en twee foto’s naast elkaar worden gelegd, kan het niet als bewijsmiddel dienen.
Daarnaast kan niet worden gesproken over een voor deze verdachte specifieke modus operandi. Dit kan enkel als bewijsmiddel dienen wanneer je weet dat de bewijswaarde zodanig is dat niet iedereen dit doet. Waarom deze modus operandi specifiek is voor deze verdachte, blijkt niet uit het dossier. Daarbij komt in een aantal zaken hetzelfde, niet specifieke, signalement voor. Onduidelijk is de bewijswaarde van het dragen van een bepaald merk kleding als je niet weet of iedereen met dat merk rondloopt, zodat hier voorzichtig mee dient te worden omgegaan.
Ten aanzien van het dactyloscopische sporenonderzoek gaat het om een spoor dat is aangetroffen op de buitenzijde van de toegangsdeur van [naam horecagelegenheid 1] . Het gaat hier niet om een daderspoor, omdat het door de plaats waar het gevonden is van iedereen afkomstig kan zijn
Tot slot ontbreekt bij de verdachte het opzet op de vernieling van de camera’s van supermarkt [naam supermarkt 1] , zo al gesproken kan worden van vernieling.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen kan het volgende worden vastgesteld. In de periode van 3 december 2023 tot en met 6 februari 2024 hebben er meerdere inbraken plaatsgevonden bij verschillende winkels (haarwinkel [naam winkel] , supermarkt [naam supermarkt 2] , [naam bloemenwinkel] en fietsenwinkel [naam fietsenwinkel] ) en eetgelegenheden ( [naam horecagelegenheid 2] en [naam horecagelegenheid 1] ). Daarbij zijn telkens meerdere geldbedragen en goederen weggenomen.
Bij de inbraak bij haarwinkel [naam winkel] op 14 januari 2024, [naam horecagelegenheid 1] op 5 december 2023, [naam supermarkt 2] op 18 december 2023 en [naam bloemenwinkel] op 4/5 januari 2024 is de verdachte door verschillende verbalisanten en de eigenaar van haarwinkel [naam winkel] herkend aan de hand van camerabeelden of stills van camerabeelden. Zowel de verbalisanten als de aangever kennen de verdachte van meerdere en eerdere contacten. Bij de inbraak bij fietsenwinkel [naam fietsenwinkel] op 6 februari 2024 is een bloedspoor aangetroffen dat bleek te matchen met het DNA-profiel van de verdachte en bij de inbraak bij [naam horecagelegenheid 1] op 3 december 2023 is een handpalmafdruk op de toegangsdeur aangetroffen die matcht met de verdachte.
Er is sprake van een specifiek signalement van de dader van verschillende inbraken. Bij de inbraak bij [naam horecagelegenheid 2] op 2 januari 2024 is sprake van een donkergetinte dader met een zwarte broek, een blauw jack met capuchon met de merknaam Nickelson op de rug, met 2 scheuren op de rug en de rechtermouw, met zwarte hoge schoenen. Bij de inbraak bij haarwinkel [naam winkel] op 11 januari 2024 wordt tevens gesproken over hetzelfde signalement waarbij daarnaast ook een glimmend horloge/armband om de linkerpols en een zwarte trainingsbroek met cijfer 4op de rechterzijde wordt gezien. Een horloge/armband om de linkerpols wordt ook gezien op de camerabeelden behorend bij de inbraak bij [naam bloemenwinkel] in de nacht van 4 op 5 januari 2024 en de inbraak bij haarwinkel [naam winkel] op 14 januari 2024. Bij een bezoek aan de verdachte door de wijkagent op 16 januari 2024 wordt gezien dat de verdachte een zwarte trainingsbroek draagt met het cijfer 4 aan de zijkant.
De modus operandi van de feiten gepleegd op 11 januari 2024 en 14 januari 2024 komen overeen met die van de feiten gepleegd op 3 december 2023 en 5 december 2023. Daags na de eerste inbraak gaat de dader terug om de afdichting open te breken en wederom goederen en geld weg te nemen.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde inbraken. Het verweer van de verdediging dat het DNA-spoor van de verdachte op de buitenzijde van de toegangsdeur van [naam horecagelegenheid 1] op een andere wijze daar is beland, is niet concreet onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het DNA-spoor als potentieel bewijs terzijde te schuiven, zodat ook dit feit bewezen word geacht.
Ten aanzien van (het opzet op) de vernieling van de camera’s van supermarkt [naam supermarkt 1] op 5 januari 2024 overweegt de rechtbank het volgende. Er kan worden vastgesteld dat de verdachte door het draaien van de camera’s – die zoals op de foto’s uit het dossier zichtbaar vastgeschroefd zitten aan het plafond en derhalve niet gedraaid kunnen worden – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die camera’s daardoor vernield zouden worden. De camera’s zijn ook vernield en de rechtbank is van oordeel dat het dan ook niet anders kan zijn dan dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het vernielen van de camera’s. Het verweer wordt daarom verworpen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat tevens de belediging van verbalisant [naam verbalisant 1] en verbalisant [naam verbalisant 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door beide verbalisanten is aangifte gedaan van belediging welke ondersteund wordt door getuigenverklaringen van andere verbalisanten. Tevens wordt in de zaak van verbalisant [naam verbalisant 2] de verdachte herkend op de beelden van de door [naam verbalisant 2] gedagen bodycam.
4.2.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Bewezen is dat de verdachte de onder 1 tot en met 7 en onder 8 subsidiair ten laste gelegde feiten in zaak met parketnummer 10/061906-24, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/180774-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/159697-24 heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 7 en onder 8 subsidiair ten laste gelegde feiten in zaak met parketnummer 10/061906-24, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/180774-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/159697-24 heeft begaan op die wijze dat:
In de zaak met parketnummer 10/061906-24:
1.
hij op 2 januari 2024 te Rotterdam een geldbedrag, (ongeveer 350,- euro), die geheel aan [slachtoffer 1] en/of [naam horecagelegenheid 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij op 11 januari 2024 te Rotterdam een onbekend gebleven geldbedrag, die geheel aan [slachtoffer 2] en/of haarwinkel [naam winkel] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
hij op 14 januari 2024 te Rotterdam meerdere winkelgoederen, die geheel aan [slachtoffer 2] en/of haarwinkel [naam winkel] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4.
hij op 3 december 2023 te Schiedam een geldbedrag (van ongeveer 100,-) en een of meer blikjes, die geheel aan [naam horecagelegenheid 1] en/of [slachtoffer 3] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.
hij op 5 december 2023 te Schiedam een geldbedrag (ongeveer 100,- euro) en een of meer blikjes, die geheel of ten dele aan [naam horecagelegenheid 1] en/of [slachtoffer 3] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
6.
hij op 18 december 2023 te Schiedam winkelgoederen en een geldbedrag, die geheel aan supermarkt [naam supermarkt 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
7.
hij in de periode van 4 januari 2024 tot en met 5 januari 2024 te Schiedam
een geldbedrag (van ongeveer 250,- euro), die geheel aan [naam bloemenwinkel] en/of [slachtoffer 4] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
8.
subsidiair
hij op 5 januari 2024 te Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere beveiligingscamera's, die geheel aan [naam supermarkt 1] en/of [slachtoffer 5] , toebehoorden heeft vernield.
In de zaak met parketnummer 10/180774-24:
1.
hij op 20 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant 2] , brigadier bij de Eenheid Rotterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Kankerflikker” en “Kankerflikker, dat je bent” en “laat mij los kankerflikker. Jij gaat mijn jas betalen, jij kanker flikker” en “ Kanker flikker dat je bent, je moet/gaat die kankerjas betalen”, althans woorden van gelijke
beledigende aard of strekking;
2
hij op 20 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Eenheid Rotterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Kanker" en "Opkankeren", althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking en door in de richting van die [naam verbalisant 1] te spugen waarbij die [naam verbalisant 1] een natte substantie en natte spetters tegen zijn wang en in de nek kreeg.
In de zaak met parketnummer 10/159697-24:
hij omstreeks de periode van 6 februari 2024 tot en met 7 februari 2024 te Maassluis, een geldbedrag (van ongeveer 1.200 euro) en een kluis, die geheel aan [naam fietsenwinkel] en/of [slachtoffer 6] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/061906-24:

1. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

2. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

3. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

4. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

5. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

6. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

7. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

8.subsidiair

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

In de zaak met parketnummer 10/180774-24:

1. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

2. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

In de zaak met parketnummer 10/159697-24:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan acht bedrijfsinbraken. De verdachte heeft meerdere goederen en geldbedragen weggenomen en daarbij braakschade toegebracht aan de bedrijfspanden. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij weinig respect heeft voor de eigendommen van anderen. Winkelinbraken zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel (financiële) hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mondelinge belediging van politieambtenaren en aan belediging door het bespugen van een politieambtenaar in functie. Hij raakte daarbij de wang en de nek. Het bespugen van personen is naar zijn aard een uiterst kwalijke, onhygiënische en grievende handeling. Deze strafbare feiten vormen een ernstige inbreuk op en ondermijnen het respect dat ten aanzien van politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun functie dient te worden opgebracht.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling. Ook door zo te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen. Vernielingen zijn hinderlijke feiten die voor de slachtoffers overlast en schade opleveren. De verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 mei 2024. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte bekend staat als stelselmatige dader. De verdachte is bekend met problematisch middelengebruik en in eerder opgestelde rapportages wordt gesproken over wervingscriminaliteit. Meerdere reclasseringstoezichten en een opgelegde onvoorwaardelijke ISD maatregel in 2010 hebben de verdachte niet weten te weerhouden van nieuw delict gedrag. Een van de bijzondere voorwaarden gesteld bij de laatste veroordeling waarbij reclasseringsbegeleiding werd opgelegd, was opname in een forensisch psychiatrische kliniek. De verdachte heeft hier echter niet aan meegewerkt. De risico’s op recidive en op onttrekking aan voorwaarden worden hoog ingeschat door de reclassering. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om middels een voorwaardelijk kader (ambulant of klinisch) toe te werken naar gedragsverandering en recidivevermindering. Geadviseerd wordt bij veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
ISD-maatregel
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2024 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op de veelvuldige recidive van de verdachte en de nog altijd aanwezige verslavingsproblematiek, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarnaast is het punt bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist, omdat de verdachte ondanks de opgelegde straffen steeds weer opnieuw overlast en schade veroorzaakt. Er is daarom voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en de voorwaardelijke ISD-maatregel er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is aangewezen.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat nu het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd voor de duur van twee jaar. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van de verdachte te beëindigen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om op dit moment te beslissen over een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. De verdachte heeft tot op heden geen enkele verklaring willen geven of medewerking verleend. De rechtbank ziet dan ook geen aanwijzingen dat een tussentijdse beoordeling op dit moment geïndiceerd is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] namens supermarkt [naam supermarkt 1] ter zake van het onder 8 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/061906-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.210,- aan materiële schade.
Daarnaast heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] namens [naam winkel] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/061906-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 88,25 aan materiële schade.
Tevens heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam verbalisant 1] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/180774-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 400,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Wat betreft de vordering van benadeelde partij [naam verbalisant 1] en benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering is te onduidelijk om er een beslissing over te nemen.
8.3.
Beoordeling
[slachtoffer 5] namens supermarkt [naam supermarkt 1]
Nader onderzoek naar de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is onvoldoende onderbouwd nu uit de bijgevoegde factuur niet blijkt welke daar opgevoerde schade bij de camera’s hoort.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard. In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[slachtoffer 2] namens [naam winkel]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/061906-24, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 januari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam verbalisant 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 in de zaak met parketnummer 10/180774-24 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 400,-, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 februari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 88,25, en benadeelde partij [naam verbalisant 1] een schadevergoeding van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van [slachtoffer 5] geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 13 september 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van vier diefstallen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 114 dagen, waarvan een gedeelte groot 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 28 september 2021.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel en straf worden gelast. Nu er een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd zal de rechtbank daarvan afzien.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 266, 267, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 8 primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/061906-24 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 subsidiair ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/061906-24, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10//180774-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/159697-24 zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam verbalisant 1] , te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam verbalisant 1] te betalen
€ 400,-(hoofdsom,
zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 88,25 (zegge: achtentachtig euro en vijfentwintig cent),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 88,25(hoofdsom,
zegge: achtentachtig euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 88,25 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 13 september 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. Van Barneveld, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 1 augustus 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
In de zaak met parketnummer 10/061906-24:
1.
hij op of omstreeks 2 januari 2024 te Rotterdam een geldbedrag, (ongeveer 350,- euro), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [naam horecagelegenheid 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Rotterdam een onbekend gebleven geldbedrag, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of haarwinkel [naam winkel] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 14 januari 2024 te Rotterdam meerdere winkelgoederen, althans enig goed, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of haarwinkel [naam winkel] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij op of omstreeks 3 december 2023 te Schiedam een geldbedrag(van ongeveer 100,-) en/of een of meer blikjes, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [naam horecagelegenheid 1] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5.
hij op of omstreeks 5 december 2023 te Schiedam een geldbedrag(ongeveer 100,- euro) en/of een of meer blikjes bier, althans, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [naam horecagelegenheid 1] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of /die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
6.
hij op of omstreeks 18 december 2023 te Schiedam winkelgoederen en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan supermarkt [naam supermarkt 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
7.
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2024 tot en met 5 januari 2024 te Schiedam
een geldbedrag(van ongeveer 250,- euro), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam bloemenwinkel] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
8.
hij op of omstreeks 5 januari 2024 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [naam supermarkt 1] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking een of meer
beveiligingscamera's heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2024 te Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere beveiligingscamera's, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam supermarkt 1] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
In de zaak met parketnummer 10/180774-24:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant 2] , brigadier bij de Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Kankerflikker” en/of “Kankerflikker, dat je bent” en/of “laat mij los kankerflikker. Jij gaat mijn jas betalen, jij kanker flikker” en/of “ Kanker flikker dat je bent, je moet/gaat die kankerjas betalen”, althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking en/of door in de dienstmotorvoertuig trappende en/of schoppende bewegingen richting die [naam verbalisant 2] te maken;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Kanker" en/of "Opkankeren", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door in de richting van die [naam verbalisant 1] te spugen waarbij die [naam verbalisant 1] een natte substantie en/of natte spetters op/tegen zijn wang en/of in/tegen de nek, althans
in/tegen/op het gezicht kreeg.
In de zaak met parketnummer 10/159697-24:
hij in of omstreeks de periode van 6 februari 2024 tot en met 7 februari 2024 te Maassluis, een geldbedrag (van ongeveer 1.200 euro) en/of een kluis/geldkist en/of een kassalade, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam fietsenwinkel] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.