ECLI:NL:RBROT:2024:11940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
10/115148-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak, mishandeling van een politieagent en bezit van heroïne en cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak, mishandeling van een politieagent en het voorhanden hebben van drugs. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van sieraden uit een woning in Rotterdam tussen 30 december 2022 en 1 januari 2023, waarbij hij zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij op 16 april 2023 een politieagent heeft mishandeld door met een auto tegen haar aan te rijden. Tevens had hij op diezelfde dag een hoeveelheid heroïne en cocaïne in zijn bezit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal en het bezit van drugs, maar sprak hem vrij van de mishandeling van de politieagent, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk letsel had veroorzaakt. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral de inbraak en de mishandeling van een ambtenaar in functie, en de impact daarvan op de samenleving en de slachtoffers.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. De benadeelde partij [slachtoffer] kreeg een schadevergoeding van € 1.230,- voor materiële schade, terwijl de benadeelde partij [naam verbalisant 1] een schadevergoeding van € 250,- voor immateriële schade toegewezen kreeg. De vorderingen van andere benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/115148-23
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A. van Rijswijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 2 primair
Tevens is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Er kan niet worden vastgesteld dat door de gedragingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewijswaardering feit 2 subsidiair
4.4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft nooit de intentie gehad om op verbalisant [naam verbalisant 1] in te rijden. De verdachte schrok en zijn voet schoot van de koppeling af waardoor de auto naar voren schoot. Het dichttrekken van de deur van de auto kan niet aan de verdachte worden toegerekend nu hij niet degene was die de deur dicht trok, maar dat door de bijrijder werd gedaan. Ook is in dit geval geen sprake van medeplegen. Uit het dossier valt niet af te leiden dat enkel het wegrijden met de auto door de verdachte, terwijl de hand van verbalisant [naam verbalisant 1] er tussen zat, pijn en letsel heeft veroorzaakt.
4.4.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van de verdachte hij het risico voor lief heeft genomen dat de auto naar voren zou schieten en tegen verbalisant [naam verbalisant 1] aan zou rijden. De motor van de auto stond aan en verbalisant [naam verbalisant 1] stond op dat moment vóór de auto. Zowel verbalisant [naam verbalisant 1] als verbalisant [naam verbalisant 2] verklaren immers dat ze de motor toeren hoorden maken. Wanneer op dat moment de verdachte de koppeling van de auto los laat, wat hier ook zou zijn gebeurd, is er een aanmerkelijke kans dat de auto naar voren schiet en letsel veroorzaakt bij de persoon die voor de auto staat. De verdachte heeft dus de aanmerkelijke kans dat zijn handelen letsel zou veroorzaken aanvaard. Dat de voet van verdachte onbedoeld van het koppelingspedaal is afgeschoten is overigens niet echt vast te stellen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het onder tweede en derde gedachtestreepje ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank stelt vast dat het niet de verdachte was die de autoportier van de auto dichttrok. Daarom kan op basis van het dossier niet wordt vastgesteld dat, indien al letsel bij verbalisant [naam verbalisant 1] zou zijn ontstaan door het wegrijden met de auto, terwijl de hand tussen de autoportier zat, dit aan verdachte, als pleger of medepleger moet worden toegerekend. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van 30 december 2022 tot en met 1 januari 2023 te Rotterdam, uit een woning gelegen aan de [naam locatie] , een of meer sieraden, die geheel aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak ;
2.
subsidiair
hij op 16 april 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een ambtenaar, [naam verbalisant 1] , aspirant bij de politie Eenheid Rotterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door
- met een auto tegen het been van die [naam verbalisant 1] aan te rijden;
4.
hij op 16 april 2023 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 6,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

2.subsidiair

medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en hierbij verschillende sieraden weggenomen. Dergelijke feiten veroorzaken materiële schade en hinder voor de benadeelden. Daarnaast geldt voor woninginbraken dat de bewoners in hun persoonlijke levenssfeer worden aangetast, nu een woning bij uitstek een plaats is waar men zich veilig hoort te kunnen voelen. Bovendien brengen de bovenstaande feiten in het algemeen gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte een politieagent mishandeld door met zijn auto tegen de agent aan te rijden. Met dit handelen heeft hij niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die agent, maar haar ook belemmerd in haar werk om de rechtsorde te handhaven. Gelet op de toenemende agressie tegen politiemensen en in het algemeen mensen die werkzaam zijn in een overheidsfunctie en/of hulpverlening rekent de rechtbank verdachte dit extra zwaar aan.
Tot slot heeft de verdachte heroïne en cocaïne in zijn bezit gehad. Cocaïne en heroïne zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen dan ook een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast leidt het gebruik van dergelijke verdovende middelen tot allerlei overlast en andere maatschappelijke problemen. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het
onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.145,- aan
materiële schade.
Tevens heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam verbalisant 1] ter zake van het
onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,- aan
immateriële schade.
Tot slot heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam verbalisant 2] ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is verzocht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is te complex en er kan niet worden vastgesteld wat de waarde van schade is nu bijvoorbeeld facturen ontbreken.
Verzocht is de vordering van benadeelde partij [naam verbalisant 1] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam verbalisant 2] is verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren nu er vrijspraak is verzocht voor het primair ten laste gelegde onder feit 2.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af te wijzen nu deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam verbalisant 1] .
Tot slot dient de vordering van benadeelde partij [naam verbalisant 2] niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de benadeelde partij geen partij is bij feit 2 indien tot het subsidiair ten laste gelegde wordt gekomen.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [slachtoffer] :
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, namelijk de schade door het wegnemen van de sieraden en de beeldjes. De rechtbank stelt vast dat een gedeelte van de sieraden door de verdachte is verkocht aan opkoper, voor een bedrag van € 1.230,-. Dit is dan ook het bedrag dat de rechtbank zal toewijzen, omdat aannemelijk is dat al het gestolene bijeengenomen – de sierraden en de beeldjes – tenminste de waarde vertegenwoordigde die door de opkoper voor de sierraden is betaald.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal worden bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [naam verbalisant 1] :
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de aard van de gepleegde inbreuk, zal de schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,- . De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 april 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal worden bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [naam verbalisant 2] :
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van € 1.230,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam verbalisant 1] een schadevergoeding betalen van
€ 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam verbalisant 2] wordt in deze procedure over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 25 november 2019 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 3 november 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 3 november 2021 en bedraagt 609 dagen.
9.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 300, 311 en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.230,- (zegge: twaalfhonderddertig euro), bestaande uit aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 1.230,-(hoofdsom,
zegge: twaalfhonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.230,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam verbalisant 1] , te betalen een bedrag van
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro),bestaande uit aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam verbalisant 1] te betalen
€ 250,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam verbalisant 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. A.P. Hameete en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 augustus 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 december 2022 tot en met 1 januari 2023 te Rotterdam, uit een woning gelegen aan de [naam locatie] , een of meer sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een of meer ambtena(a)r(en), [naam verbalisant 1] , aspirant bij de politie Eenheid Rotterdam en/of [naam verbalisant 2] , aspirant bij de politie Eenheid Rotterdam,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een auto in/op/tegen het been van die [naam verbalisant 1] (aan) is gereden en/of
- met voornoemde auto weg is gereden terwijl (delen van) het lichaam van die [naam verbalisant 1] en/of [naam verbalisant 2] zich nog in voornoemde auto bevonden en/of
- ( vervolgens/hierbij) (met kracht) een autoportier dicht heeft getrokken, terwijl de hand van die [naam verbalisant 1] er tussen zat en/of
- ( vervolgens/hierbij) met voornoemde auto weg/door is gereden, terwijl de hand van die [naam verbalisant 1] tussen voornoemde autoportier (vast) zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ambtenaar, [naam verbalisant 1] , aspirant bij de politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening,
heeft mishandeld door
- met een auto in/op/tegen het been van die [naam verbalisant 1] (aan) te rijden en/of
- met kracht) een autoportier dicht te trekken, terwijl de hand van die [naam verbalisant 1] er
tussen zat en/of
- ( vervolgens/hierbij) met voornoemde auto weg/door te rijden, terwijl de hand van die [naam verbalisant 1] tussen voornoemde autoportier (vast) zat;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2023 tot en met 16 april 2023 te Rotterdam, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 16 april 2023 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 6,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.