ECLI:NL:RBROT:2024:11984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
10991051 CV EXPL 24-7369
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht; Vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft Stichting Havensteder een vordering ingediend tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van gedaagde. De eiseres, Havensteder, stelt dat gedaagde zijn hoofdverblijf niet in de gehuurde woning heeft, wat in strijd is met de algemene huurvoorwaarden. Gedaagde, die sinds 22 januari 2010 de woning huurt, betwist deze claim en voert aan dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft, ondanks zijn frequente afwezigheid door zijn werkzaamheden in de autohandel en horeca.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Havensteder heeft een buurtonderzoek laten uitvoeren, waaruit zou blijken dat gedaagde niet in de woning woont. Gedaagde heeft echter bewijs geleverd van zijn aanwezigheid in de woning en heeft verklaard dat zijn afwezigheid te maken heeft met zijn drukke leven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Havensteder niet voldoende bewijs heeft geleverd om te concluderen dat gedaagde zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft. De kantonrechter heeft benadrukt dat het hoofdverblijf de plaats is waar iemand steeds naar terugkeert, ook al is diegene vaak afwezig.

De vordering van Havensteder is afgewezen, wat betekent dat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden en gedaagde de woning niet hoeft te ontruimen. Bovendien is Havensteder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn begroot op € 510,00, inclusief het salaris voor de gemachtigde van gedaagde. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10991051 CV EXPL 24-7369
datum uitspraak: 8 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. de Kok.
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 maart 2024 met bijlagen;
  • het antwoord met bijlagen;
  • het productieoverzicht met bijlagen van Havensteder;
  • de brief van [gedaagde] van 20 september 2024 met bijlagen;
  • de brief van Havensteder van 23 september 2024 met bijlage 27;
  • de brief van Havensteder van 23 september 2024 met bijlage 28.
1.2.
Op 1 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [naam] (woonconsulent) namens Havensteder met de gemachtigde van Havensteder en [gedaagde] met zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 22 januari 2010 de woning aan [adres] van Havensteder. Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de algemene huurvoorwaarden van Havensteder van toepassing.
2.2.
In artikel 7.4 van de algemene huurvoorwaarden staat het volgende:
“De huurder bewoont de woning zelf en heeft er zijn hoofdverblijf.”
2.3.
Havensteder eist dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt en dat [gedaagde] veroordeeld wordt tot ontruiming van de woning. Volgens Havensteder houdt [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning. Zij heeft gesteld dat zij een melding heeft ontvangen dat [gedaagde] zou zijn vertrokken uit de woning, waarna zij een (buurt)onderzoek heeft laten doen. Uit dat onderzoek is niet het beeld naar voren gekomen dat [gedaagde] in de woning woont. [gedaagde] heeft Havensteder niet van het tegendeel kunnen overtuigen.
2.4.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert aan dat hij wel zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Dat hij niet werd aangetroffen in de woning of niet wordt gezien door buren verklaart hij door de stelling dat hij een druk bestaan heeft. Hij is altijd aan het “rennen”, is in verband met autohandel veel in het buitenland en werkt daarnaast in de horeca in Amsterdam, aldus [gedaagde].
De huurovereenkomst wordt niet ontbonden.
2.5.
De huurovereenkomst tussen partijen wordt niet ontbonden, omdat in rechte niet is vast komen te staan dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft. De kantonrechter licht dit oordeel als volgt toe.
2.6.
Het hoofdverblijf van iemand is de plaats, in dit geval specifiek de woning, waar het persoonlijke leven van iemand zich hoofdzakelijk afspeelt. Kenmerkend voor het hoofdverblijf is in ieder geval dat dat de plaats is waar een bewoner steeds naar terugkeert.
Een bewoner kan zijn hoofdverblijf in een bepaalde woning hebben, terwijl hij bijvoorbeeld veel op reis is.
2.7.
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter gemotiveerd betwist dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning zou houden. De kantonrechter acht zijn verklaring voor het feit dat hij (in het kader van het buurtonderzoek) niet in de woning werd aangetroffen niet onaannemelijk. Dat hij in het buitenland handel drijft in auto’s rijmt juist met de stelling van Havensteder dat er in de buurt van de woning een auto met Spaans kenteken van [gedaagde] werd gezien. [gedaagde] heeft bovendien rekeningafschriften overgelegd over het jaar 2023 en het jaar 2024, waaruit onder meer blijkt dat hij regelmatig bij een Albert Heijn in [plaatsnaam] pint. Uit deze afschriften komt in ieder geval niet het beeld naar voren dat hij nauwelijks in de buurt van de woning komt.
Overigens heeft Havensteder op de zitting verklaard dat [gedaagde] in de zomer van 2024 wel werd aangetroffen in de woning en blijkt uit het dossier dat [gedaagde] in mei 2024 werd aangetroffen in de woning.
Havensteder heeft naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de gemotiveerde én onderbouwde betwisting door [gedaagde], haar standpunt dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf (onafgebroken) in de woning heeft (gehad) onvoldoende onderbouwd.
2.8.
Op de zitting heeft Havensteder opgemerkt dat “het echte verweer” van [gedaagde] op de zitting pas naar boven is gekomen; dat zij op dat moment voor het eerst de verklaringen voor de afwezigheid van [gedaagde] hoorde.
Dat [gedaagde] volgens Havensteder in de buitengerechtelijke fase onvoldoende zijn best heeft gedaan om haar ervan te overtuigen dat hij wel zijn hoofdverblijf in zijn woning houdt en geen verklaringen zou hebben gegeven voor zijn afwezigheid, komt voor haar rekening en risico. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gedaagde] niet in het geheel zijn medewerking aan een onderzoek heeft geweigerd en tot enig moment de door het door Havensteder ingeschakelde onderzoeksbureau gevraagde informatie verstrekte.
Havensteder heeft verder, nadat [gedaagde] op de zitting verklaringen had gegeven voor zijn afwezigheid, geen nader specifiek bewijsaanbod gedaan.
overlast
2.9.
Volgens Havensteder veroorzaakt de zoon van [gedaagde] (geluids)overlast vanuit de woning tijdens de afwezigheid van [gedaagde]. Nog los van het feit dat [gedaagde] dit betwist, heeft Havensteder de gevraagde ontbinding niet ook op de gestelde overlast gebaseerd. Daarom wordt alles wat partijen daarover hebben gezegd gepasseerd.
[gedaagde] hoeft de woning niet te ontruimen.
2.10.
Omdat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden, hoeft [gedaagde] de woning niet te ontruimen.
Havensteder moet de proceskosten betalen.
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van Havensteder, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Havensteder aan [gedaagde] moet betalen op € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,00) en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 510,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
2.12.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde] dat eist en Havensteder daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt Havensteder in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 510,00;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
757