In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft Stichting Havensteder een vordering ingediend tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van gedaagde. De eiseres, Havensteder, stelt dat gedaagde zijn hoofdverblijf niet in de gehuurde woning heeft, wat in strijd is met de algemene huurvoorwaarden. Gedaagde, die sinds 22 januari 2010 de woning huurt, betwist deze claim en voert aan dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft, ondanks zijn frequente afwezigheid door zijn werkzaamheden in de autohandel en horeca.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Havensteder heeft een buurtonderzoek laten uitvoeren, waaruit zou blijken dat gedaagde niet in de woning woont. Gedaagde heeft echter bewijs geleverd van zijn aanwezigheid in de woning en heeft verklaard dat zijn afwezigheid te maken heeft met zijn drukke leven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Havensteder niet voldoende bewijs heeft geleverd om te concluderen dat gedaagde zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft. De kantonrechter heeft benadrukt dat het hoofdverblijf de plaats is waar iemand steeds naar terugkeert, ook al is diegene vaak afwezig.
De vordering van Havensteder is afgewezen, wat betekent dat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden en gedaagde de woning niet hoeft te ontruimen. Bovendien is Havensteder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn begroot op € 510,00, inclusief het salaris voor de gemachtigde van gedaagde. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.