Beoordeling door de rechtbank
Geschil en oordeel van de rechtbank
2. Het geschil betreft de vraag of verweerder eiser in het bestreden besluit terecht en overeenkomstig de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ (de Verordening) een maatregel gedurende één maand van 100% heeft opgelegd wegens schending van de verplichting genoemd in artikel 18, vierde lid, onder h, van de Pw.
3. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Een bijstandsontvanger is wettelijk verplicht om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling (arbeidsvoorziening) en om mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden daartoe. Dit staat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw.
5. Als de bijstandsontvanger de onder 4. beschreven wettelijke verplichting niet nakomt, moet het college een maatregel opleggen overeenkomstig de in dat verband opgestelde gemeentelijke verordening (in dit geval: de Verordening). Dit staat in artikel 18, tweede lid, van de Pw. Artikel 18, vierde lid, van de Pw noemt een aantal gedragingen waarvoor in ieder geval een in de wet op uniforme wijze geregelde maatregel wordt opgelegd (geüniformeerde verplichting). Dit betreft onder meer de onder h. genoemde gedraging: het niet gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en het niet meewerken aan onderzoek naar de mogelijkheden daartoe.
In artikel 18, vijfde lid, van de Pw staat dat het college, indien een belanghebbende zo’n verplichting niet nakomt, een maatregel oplegt van 100% gedurende een in de gemeentelijke verordening te bepalen periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
6. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening, bedraagt de maatregel 100% gedurende één maand als een belanghebbende een in artikel 18, vierde lid, van de Pw geüniformeerde verplichting niet nakomt. Op grond van het tweede lid is dat twee maanden als uit houding en gedraging van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij zo’n verplichting niet wil nakomen.
In alle andere gevallen, dus als uitdrukkelijk geen sprake is van een gedraging die is te kwalificeren als een geüniformeerde verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, wordt op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening een maatregel van 30% gedurende één maand opgelegd. Dit betreft onder meer de schending van de in artikel 5, tweede lid, onder b, onder 2, onder 4, van de Verordening genoemde verplichting om te verschijnen op een oproep in verband met de arbeidsinschakeling,
Heeft eiser een geüniformeerde verplichting geschonden?
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor eiser als passende voorziening gericht op arbeidsinschakeling heeft vastgesteld: deelname aan een zogenoemde driedaagse “Boostcamp”. Eiser was verplicht hieraan deel te nemen. Dat dit traject niet geschikt was voor eiser, en dat verweerder in redelijkheid deelname van eiser daaraan niet had mogen verlangen, is niet gebleken. De voorziening in december 2023 waar eiser in dit verband op heeft gewezen en waar hij naar huis zou zijn gestuurd omdat dit niet geschikt voor hem was, betreft niet deze Boostcamp. Het Boostcamp-traject is voor eiser blijkens de onderliggende stukken door de organiserende instantie beëindigd, omdat eiser driemaal daarvoor werd afgemeld, niet omdat dit niet geschikt was voor eiser. Uit het medisch advies van 16 november 2022 dat verweerder over eisers arbeidsmogelijkheden heeft ingewonnen, blijkt evenmin van contra-indicaties.
8. Voor zover verweerder eiser verwijt dat hij niet is verschenen bij de Boostcamp in augustus 2023 omdat hij geen toestemming had om op vakantie te gaan, kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Toen eiser zijn formulier voor verblijf in het buitenland op 5 juli 2023 indiende, stond er geen nieuwe datum voor de Boostcamp gepland. De activeringscoach heeft eiser op 13 juli 2023 in reactie op diens bericht ook niet verboden op vakantie te gaan in verband met het door hem gevolgde arbeidstraject, maar alleen gezegd dat dit betekent dat hij de rest van het jaar niet meer op vakantie kan; verder heeft de activeringscoach de organiserende organisatie opdracht gegeven eiser opnieuw in te plannen voor de Boostcamp op een datum na zijn vakantie, maar zij hebben eiser abusievelijk vervolgens alsnog tijdens zijn vakantie in augustus 2023 voor een nieuwe Boostcamp opgeroepen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser er echter wel een verwijt van worden gemaakt niet te hebben deelgenomen aan de vervolgens na zijn vakantie voor hem geplande Boostcamp in september 2023. Niet (meer) in geschil is dat eiser voor deze Boostcamp deugdelijk is uitgenodigd en dat hij zonder bericht daar niet is verschenen. Dat hij brieven per post niet zou hebben ontvangen, doet daaraan niet af, nu hij de uitnodiging in ieder geval per email heeft gekregen.
10. Door niet te verschijnen bij de voor hem bepaalde voorziening tot arbeidsinschakeling heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen gebruik gemaakt van de hem door verweerder aangeboden arbeidsvoorziening. Gelet op de wetssystematiek en het belang dat daar gehecht wordt aan (deelname aan) een door het college aangeboden arbeidsvoorziening, heeft verweerder niet ten onrechte het zonder verder bericht en zonder deugdelijke reden niet verschijnen van eiser bij de voor hem geplande arbeidsvoorziening aangemerkt als het niet deelnemen aan een arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Pw. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de mogelijkheid tot deelname aan de Boostcamp beperkt was. In dat licht moet het in artikel 5, tweede lid, onder b, onder 2, onder 4, van de Verordening genoemde niet verschijnen bij een oproep in verband met de arbeidsinschakeling die geen gedraging is als omschreven in artikel 18, vierde lid, van de Pw, worden geacht te zijn gereserveerd voor een lichtere verplichting, zoals het niet verschijnen bij een afspraak met een werkcoach. Voor de kwalificatie als gedraging als omschreven in artikel 18, vierde lid, van de Pw behoefde naar het oordeel van de rechtbank niet, zoals eiser heeft betoogd, sprake te zijn van een expliciete weigering door eiser om deel te nemen aan de aangeboden arbeidsvoorziening. Dat geval wordt overigens door verweerder blijkens artikel 8, tweede lid, van de Verordening de betrokkene zwaarder aangerekend.
11. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat de Verordening dwingend voorschrijft dat als een gedraging kwalificeert als geüniformeerde verplichting, dan ook voor de geüniformeerde maatregel moet worden gekozen. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening was in dat geval dan ook een maatregel van een korting van 100% gedurende één maand van de bijstandsuitkering aangewezen. Verweerder mocht daarom in het bestreden besluit de kennelijk onjuiste grondslag voor het aan eiser gemaakte verwijt (het niet meewerken aan een arbeidsinschakelingstraject) en de opgelegde maatregel (100% gedurende één maand) zonder nadere motivering herstellen.
12. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de Pw die verweerder aanleiding hadden moeten geven de opgelegde maatregel te matigen, is niet gebleken.