ECLI:NL:RBROT:2024:12290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/10/687015 / JE RK 24-2158
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 18 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van een minderjarige, geboren in 2007, die onder toezicht is gesteld. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft op 4 oktober 2024 verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Tijdens de zitting, waar de moeder en pleegmoeder niet verschenen, werd de minderjarige gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een gezinshuis verblijft, maar dat zij zich daar niet op haar plek voelt en liever bij haar opa en oma wil wonen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI van 4 oktober en 24 oktober ingetrokken, maar het verzoek van 4 november om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, is gehonoreerd. De kinderrechter oordeelt dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de GI betrokken moet blijven voor haar welzijn. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 27 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de opa en oma is verleend van 26 november 2024 tot 27 juli 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687015 / JE RK 24-2158
Datum uitspraak: 18 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1].
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam 2] en [naam 3],
hierna te noemen: de pleegouders, wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 oktober 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief van de GI van 24 oktober 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 november 2024, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam 4] en [naam 5]:
- de pleegvader.
1.3.
De moeder en de pleegmoeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de pleegmoeder wel zijn opgeroepen, maar dat de locatie van de rechtbank Rotterdam in de oproep is opgenomen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder ook niet is verschenen in Rotterdam.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 27 februari 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 27 februari 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 27 november 2024.

3.De verzoeken

3.1.
In het verzoekschrift van 4 oktober 2024 verzoekt de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Bij brief van 24 oktober 2024 heeft de GI verzocht om een wijziging van de eerder verleende machtiging, te weten een machtiging voor verblijf in een pleegzorgvoorziening (netwerk).
3.3.
In het verzoekschrift van 4 november 2024 verzoekt de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot aan haar meerderjarigheid. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de opa en oma te verlengen met ingang van 26 november 2024 tot aan haar meerderjarigheid.

4.De standpunten

4.1.
Ter zitting trekt de GI de verzoeken van 4 oktober 2024 en van 24 oktober 2024 in. De GI handhaaft het verzoek van 4 november 2024 licht dit als volgt toe. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is de afgelopen periode niet hersteld. Er is sprake van een verstoorde verhouding, waarbij het [minderjarige] en de moeder niet lukt om elkaar te begrijpen. Een terugplaatsing bij de moeder is daarom niet aan de orde. [minderjarige] heeft echter aangegeven dat zij zich in het gezinshuis niet op haar plek voelt en dat zij liever bij haar opa en oma gaat wonen. Het voelt niet goed om [minderjarige] te dwingen om in het gezinshuis te blijven. Wanneer zij achttien jaar wordt zal zij er namelijk alsnog voor kiezen om bij het gezinshuis weg te gaan. Het lijkt de GI beter om in de wens van [minderjarige] mee te gaan, zodat voor haar de juiste hulpverlening kan worden ingezet en zij kan worden ondersteund bij de hulpverleningsoverdracht na haar achttiende verjaardag. De GI herkent niet de zorgen die de moeder over de opa en oma heeft. Hoewel dit nooit met zekerheid te zeggen is, hebben de opa en oma aangegeven de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan te kunnen. Wel dient nog een screening van de opa en oma plaats te vinden. Bij de opa en de oma kan vervolgens worden gekeken welke hulpverlening er nog meer, naast de betrokkenheid van Indus Actieve Hulpverlening en pleegzorg, nodig is.
4.2.
Door de pleegvader wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De pleegvader vermoedt dat [minderjarige] niet meer in het gezinshuis wil verblijven, omdat zij de begeleiding van de pleegouders als beknellend ervaart. Daarbij vindt [minderjarige] geen aansluiting bij de andere meiden in het gezinshuis. Hierbij speelt onder meer dat zij niet weet welke informatie die in het gezinshuis wordt gedeeld zij wel of niet aan anderen kan vertellen. De situatie zorgt voor veel spanning in het gezinshuis. [minderjarige] kan enkel op vrijwillige basis in het gezinshuis verblijven. Nu [minderjarige] heeft aangegeven dat zij niet meer in het gezinshuis wil verblijven, is het voor de pleegouders daarom niet meer mogelijk om haar de nodige hulp en ondersteuning te bieden. De pleegvader verwacht wel dat het voor de opa en oma een grote verantwoordelijkheid wordt om [minderjarige] te begeleiden. Gezien haar persoonlijkheid en kwetsbaarheid is het namelijk van belang dat zij zich met haar netwerk bemoeien. Dit betekent dat de opa en oma moeten weten wanneer zij thuis komt en weggaat, maar ook met wie zij omgaat.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de verzoeken van 4 oktober 2024 en 24 oktober 2024
5.1.
Nu de GI de verzoeken van 4 oktober 2024 en de wijziging van 24 oktober 2024 heeft ingetrokken, kunnen de gronden daarvan niet meer worden onderzocht. Deze verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoekschrift van 4 november 2024
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zo bestaan er zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling, haar sociale contacten en de wijze waarop zij zich in de omgang met anderen gedraagt. Het is van belang dat de GI de komende periode betrokken blijft, om haar welzijn en verdere ontwikkeling te monitoren en de juiste begeleiding en/of hulpverlening in te zetten die ook na de achttiende verjaardag van [minderjarige] ingezet kan blijven worden.
5.3.
Het is duidelijk dat [minderjarige] niet meer in het gezinshuis wil blijven wonen. Hierdoor is het voor de pleegouders niet meer mogelijk om haar de nodige hulp en ondersteuning te bieden. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is niet aan de orde, nu de moeder en [minderjarige] geen contact hebben met elkaar. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] lijkt het goed om haar wens te volgen om bij de opa en oma te wonen. Ook hiervoor is het noodzakelijk dat de GI betrokken blijft om dit te (laten) begeleiden en te monitoren.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot aan haar meerderjarigheid. De kinderrechter zal tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleegzorgvoorziening, te weten bij de opa en oma, verlenen tot aan haar meerderjarigheid.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 27 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de opa en oma, met ingang van 26 november 2024 tot 27 juli 2025;
6.3.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 2 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.