ECLI:NL:RBROT:2024:12300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
C/10/689611 / JE RK 24-2496 en C/10/689821 / JE RK 24-2513
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

Op 27 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, die momenteel bij de tante van de moeder verblijven. De Raad heeft eerder verzoeken ingediend voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, die zijn toegewezen. De moeder heeft te maken met een alcoholverslaving, wat heeft geleid tot zorgen over de zorg voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen niet meer bij de tante kunnen blijven en dat de ouders het erover eens zijn dat de kinderen bij de vader kunnen wonen. De machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is opgeheven, maar de voorlopige ondertoezichtstelling blijft in stand. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI betrokken moet blijven bij de situatie van de kinderen, gezien de zorgen over de moeder en de noodzaak van passende hulpverlening. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/689611 / JE RK 24-2496 en C/10/689821 / JE RK 24-2513
Datum uitspraak: 27 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. Mr. M. Mook, kantoorhoudende te Dordrecht,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.D.Z. Asmus, kantoorhoudende te Brielle,
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Dordrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 19 november 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 22 november 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3] ;
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 4] en [naam 5] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de tante moederszijde (mz).
2.3.
Bij beschikking van 19 november 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 februari 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag verleend tot 17 december 2024. Het overig verzochte is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 22 november 2024 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de tante moederszijde (mz), verleend tot 20 december 2024. Het overig verzochte is aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/689611 / JE RK 24-2496
3.1.
De Raad heeft een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verzocht voor de duur van drie maanden. Dit verzoek is op 19 november 2024 toegewezen. Tevens heeft de Raad met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hierop is gedeeltelijk beslist. Nu moet nog beslist worden over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag tot 19 februari 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/689821 / JE RK 24-2513
3.2.
De Raad heeft met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de tante mz, verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Hierop is gedeeltelijk beslist. Nu moet nog beslist worden over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de tante mz, tot 19 februari 2025.
3.3.
De Raad trekt tijdens de mondelinge behandeling het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/689821 / JE RK 24-2513 in. Wel handhaaft de Raad het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/689611 / JE RK 24-2496. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen op dit moment niet terug naar de moeder, omdat zij kampt met een ernstige alcoholverslaving. De kinderen kunnen ook niet bij de tante mz blijven, omdat zij de zorg heeft voor haar eigen gezin. Het is daarom positief dat de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader kunnen wonen en dat zowel de ouders als de kinderen het hiermee eens zijn. De Raad vraagt zich echter af of een machtiging tot uithuisplaatsing en een voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen nog nodig is.

4.De standpunten

4.1.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De GI betwijfelt of een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog nodig zijn, nu er al een raadsonderzoek loopt en de kinderen op vrijwillige basis bij de vader kunnen wonen. Eventueel kan de hulpverlening binnen het vrijwillig kader ook zicht houden op het gezin en afspraken maken met de ouders. Mocht de kinderrechter het toch nodig achten om hulpverlening in het gedwongen kader in te zetten, dan zal de GI zich hiervoor inzetten.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De moeder stemt ermee in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de aankomende periode bij de vader zullen wonen. Zij heeft tijd nodig om aan haar alcoholverslaving te werken, voordat de kinderen uiteindelijk weer bij haar kunnen wonen. De alcoholverslaving wordt veroorzaakt door trauma’s die de moeder heeft opgelopen. De moeder zal daarom over twee weken starten met een online traumabehandeling bij PsyVisie. Binnen tien weken zal ook de fysieke behandeling starten.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Toen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed onder toezicht werden gesteld en bij de vader uit huis werden geplaatst, schrok de vader hiervan. De alcoholverslaving van de moeder en de problematiek in de thuissituatie van de moeder speelden namelijk al een langere tijd en er liep al een onderzoek door de Raad. Daarbij gaf [minderjarige 1] bij het begin van de uithuisplaatsing aan dat zij niet bij de vader wilde wonen, maar bij de tante mz. Inmiddels is bekend dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de tante mz kunnen blijven. Daarnaast hebben beide kinderen aangegeven dat zij toch bij de vader willen wonen. De vader stemt er daarom mee in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende periode bij hem zullen wonen. Hij is bereid om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen op zich te nemen, maar de afstand tussen Den Haag (waar de vader woont) en Dordrecht (waar het leven van de kinderen zich afspeelt) maakt de situatie voor de vader en de kinderen lastig. De vader is daarom op zoek naar een woning in de regio Dordrecht. In de tussentijd zal hij de kinderen van en naar Dordrecht brengen. Het is van belang dat de GI de komende periode betrokken blijft, om als neutrale derde op te treden en een vinger aan de pols te kunnen houden. Daarbij hoopt de vader dat de komende periode meer duidelijk wordt over het verloop en de duur van het hulpverleningstraject dat de moeder zal volgen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/689821 / JE RK 24-2513
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende periode niet meer bij de tante kunnen wonen. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de tante mz, daarom per vandaag opheffen.
5.2.
Nu de Raad het aangehouden deel van het verzoek met zaaknummer C/10/689821 / JE RK 24-2513 heeft ingetrokken, kunnen de gronden daarvan niet meer worden onderzocht. Het aangehouden deel van dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/689611 / JE RK 24-2496
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de afgelopen periode veel hebben meegemaakt als gevolg van de alcoholverslaving van de moeder. De hulpverlening die binnen het vrijwillig kader is ingezet heeft onvoldoende tot verbetering geleid. Zo is de situatie recent geëscaleerd, toen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de moeder aantroffen terwijl zij fors onder invloed van alcohol was. Het is positief dat de moeder haar alcoholverslaving erkent en hiervoor inmiddels hulpverlening heeft gezocht. Ook is het positief dat de ouders het erover eens zijn dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende periode beter bij de vader kunnen wonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen zich hierin vinden. Nu de gezaghebbende ouders het hierover met elkaar eens zijn, is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader met gezag niet nodig. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag eveneens per vandaag opheffen.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat het wel noodzakelijk is dat de GI in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling de komende periode bij het gezin betrokken blijft. Door het forse alcoholgebruik van de moeder bestaan er ernstige zorgen over de basiszorg van de moeder voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en over hun fysieke en emotionele veiligheid en ontwikkeling in de opvoedsituatie bij moeder. Vrijwillige hulpverlening heeft de afgelopen periode gefaald. De moeder is onvoldoende beschikbaar en voorspelbaar voor de kinderen geweest en sluit niet aan bij hun behoeften. Ten gevolge van de alcoholverslaving van de moeder is sprake van forse verbale agressie jegens [minderjarige 1] en trekt [minderjarige 2] zich terug in haar kamer. Er moet passende hulpverlening worden ingezet en de GI moet fungeren als regievoerder en als neutrale derde voor de ouders en de kinderen. Er moeten ook veiligheidsafspraken gemaakt worden die onder meer zullen gelden wanneer de kinderen en de moeder elkaar bezoeken,
5.5.
Het is van belang dat de komende periode wordt onderzocht wat uiteindelijk de meest passende, veilige en stabiele woonplek/zorgverdeling voor de kinderen zal zijn. Complicerende factor daarbij is dat de vader in Den Haag woont en nu de zorg voor de kinderen heeft, terwijl de kinderen hun school en sociale omgeving in Dordrecht hebben. Het zou voor nu en voor de langere termijn in het belang van de kinderen zijn wanneer de vader in de regio Dordrecht zou wonen.
5.6.
Gelet op al het voorgaande zal de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand houden.
6. De beslissing
De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/689611 / JE RK 24-2496
5.1.
houdt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand;
5.2.
heft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader per vandaag op;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/689821 / JE RK 24-2513
5.3.
heft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de tante mz, per vandaag op;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de (aangehouden delen van de) verzoeken af, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en
op schrift gesteld op 10 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.