ECLI:NL:RBROT:2024:12308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
10/996765-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte Mega Atkins, die beschuldigd werd van het medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd verweten dat hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 8 november 2018 samen met anderen opzettelijk meer dan 7,7 miljoen sigaretten en 251 flessen wodka voorhanden heeft gehad, zonder dat de accijns daarvoor was betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een relatief beperkte rol had in de criminele organisatie en dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en zijn rol in de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996765-18
Datum uitspraak: 3 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, advocaat in 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 4 oktober en 19 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt -kort gezegd- verweten dat hij in een periode van een half jaar samen met anderen opzettelijk ruim 7,7 miljoen sigaretten en 251 flessen wodka voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. Verder wordt de verdachte verweten dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie.

3.Eis officier van justitie

  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (over een kortere periode dan is ten laste gelegd, te weten van 1 september 2018 tot en met 8 november 2018);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 25.000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak feit 1 (1.700 sigaretten, [adres 2])
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de 1.700 sigaretten die in het kantoor op het adres [adres 2] zijn aangetroffen, onveraccijnsde sigaretten zijn. In het relaasproces-verbaal van de FIOD met nummer [nummer] is weliswaar geverbaliseerd dat 1.700 stuks ‘illegale’ sigaretten zijn aangetroffen, maar dat de sigaretten onveraccijnsd zouden zijn, volgt niet uit het onderliggende proces-verbaal, en gelet op de diversiteit aan merken kunnen deze sigaretten niet zonder meer in verband worden gebracht met de onveraccijnsde sigaretten die zijn aangetroffen in de loods en de vrachtwagen.
Het tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van 1.700 onveraccijnsde sigaretten in een kantoorruimte aan [adres 2]
(3e gedachtestreepje) is daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1 overig en feit 2
Omdat de rechtbank het overige onder 1 en 2 ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht en de verdediging hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zullen deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
1 september2018 tot en met
2november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten:
- 5.768.160 sigaretten (in een loods aan [adres 3]), en- 2.000.000 sigaretten (in een vrachtwagen met kenteken [kenteken]), en- 156 flessen Wodka (0,7 liter per fles, merk Metropolis Wodka, aangetroffen aan [adres 3]), en
- 95 flessen Wodka (0,7 liter per fles, aangetroffen aan [adres 2]),
voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken;
2.
hij in de periode van 1
september2018 tot en met
2november 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband tussen: verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [naam bedrijf], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het kopen
enverkopen van goederen, terwijl hij weet of vermoedt, dat een daarvoor in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan en/of de heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd (artikel 10:3, lid 1 en 2 van de Algemene douanewet) en- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van ingevolge de douanewetgeving vereiste aangiften, hetgeen er toe strekt dat te weinig rechten bij invoer wordt geheven (artikel 10:5, lid 1, 2 en 3 Algemene douanewet); en- het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, zijnde tabaksproducten, die niet overeenkomstig de bepaling van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1, juncto artikel 97 Wet op de accijns).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd;

2.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Algemene overweging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
7.3.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een periode van twee maanden meermaals opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten, die zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit buiten Europa Nederland waren binnengesmokkeld, en onveraccijnsde flessen wodka voorhanden gehad. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die het verhandelen van onveraccijnsde sigaretten als oogmerk had. De verdachte had daarbij de rol van ‘ompakker’ en enkele keren die van leverancier. Mededaders leverden onveraccijnsde sigaretten in de originele dozen, waarop het sigarettenmerk zichtbaar was, bij de verdachte aan. De verdachte bracht de dozen in een vracht- of bestelwagen naar een door hem gehuurde loods. In de loods haalde hij de sloffen sigaretten uit de dozen met opschrift en pakte deze opnieuw in in blanco dozen, zodat niet langer zichtbaar was dat het dozen met sigaretten betrof. Vervolgens bracht de verdachte de blanco dozen met onveraccijnsde sigaretten terug naar de mededaders voor de verdere distributie van de sigaretten of hij leverde de dozen op verzoek van mededaders af bij afnemers. De verdachte werd door de mededaders betaald voor zijn werkzaamheden.
Met deze handel is door de verdachte samen met anderen voor een groot bedrag aan accijns ontdoken. De schatkist van de Staat der Nederlanden is daardoor ernstig benadeeld. De Belastingdienst/FIOD heeft berekend dat het fiscale nadeel ruim € 1.800.000,- bedraagt. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabakswaren concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd.
De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2024 volgt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
7.4.2.
Proceshouding
De verdachte heeft zich vanaf het begin van het opsporingsonderzoek meewerkend opgesteld en voor een groot deel openheid van zaken gegeven. Dit zal in licht strafmatigende zin worden meegewogen.
7.4.3.
Overige persoonlijke omstandigheden
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte persoonlijk failliet is verklaard en van de Belastingdienst een naheffingsaanslag accijns heeft ontvangen ten bedrage van bijna
€ 1.700.000,-. Deze omstandigheden zullen in strafmatigende zin worden meegewogen. Verder is aangevoerd dat de verdachte is gescheiden en vier dagen per week voor zijn twee minderjarige kinderen zorgt. Om die reden is het voor de verdachte van groot belang om zijn woning te kunnen behouden, wat niet zal lukken als een lange gevangenisstraf wordt opgelegd omdat hij gedurende die tijd geen inkomsten heeft. Deze aangevoerde persoonlijke omstandigheden hebben evenwel geen invloed gehad op de op te leggen straf omdat de rechtbank ook zonder deze, zoals hierna wordt overwogen, niet was gekomen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en een juiste normhandhaving, in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn.
Overschrijding redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 5 december 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met vier jaren overschreden.
Strafoplegging
Gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten, de relatief beperkte en kortdurende rol die de verdachte destijds in het geheel had en zijn proceshouding, wordt het niet passend geacht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. In plaats daarvan zal een taakstraf worden opgelegd voor de maximale duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, als stok achter de deur, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij zal de proeftijd worden gesteld op 1 jaar. Een langere proeftijd wordt niet nodig geacht, omdat de verdachte de afgelopen zes jaren niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Omdat de rechtbank de hiervoor genoemde straffen passend en geboden acht en gezien de slechte financiële situatie van de verdachte, met name de hoge naheffingsaanslag die de Belastingdienst aan de verdachte heeft opgelegd, wordt geen aanleiding gezien om ook een geldboete aan de verdachte op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
208 (tweehonderdenacht) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
104 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken, niet naleeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 december 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2018 tot en
met 8 november 2018,
te Rotterdam en/of Schiedam en/of Krimpen aan den IJssel en/of Bleiswijk,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
één (of meer) accijnsgoed(eren),
te weten:
- 5.768.160 sigaretten (in een loods aan de Industrieweg 2a te Krimpen aan den
IJssel), en/of
- 2.000.000 sigaretten (in een vrachtwagen met kenteken [kenteken]), en/of
- 1.700 sigaretten (in een kantoorruimte aan [adres 2]),
althans (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en), en/of
- 156 flessen Wodka (0,7 liter per fles, merk Metropolis Wodka, aangetroffen
aan [adres 3]), en/of
- 95 flessen Wodka (0,7 liter per fles, merk Metropolis Wodka, aangetroffen
aan [adres 2]),
althans (een) (grote hoeveelheid) (fles(sen)) alcoholhoudend(e) produkt(en),
voorhanden heeft/hebben gehad,
dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing is/zijn betrokken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot
en met 8 november 2018,
te Rotterdam en/of ‘s-Gravendeel en/of Krimpen aan de IJssel en/of Schiedam,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een Organisatie, welke organisatie bestond uit een
samenwerkingsverband tussen:
verdachte, en/of
[medeverdachte 1], en/of
[medeverdachte 2], en/of
[medeverdachte 3], en/of
[medeverdachte 4], en/of
[naam bedrijf],
in elk geval uit een of meer medeverdachte(n) en/of een of weer (andere)
(rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te
weten:
- het lossen, laden, vervoeren, in enig gebouw, erf of besloten terrein
inslaan, voorhanden hebben of daaruit uitslaan kopen, verkopen, te koop
aanbieden of afleveren van goederen, terwijl hij weet of vermoedt dat een
daarvoor in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan en/of de
heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd
(artike1 10:3, lid 1 en 2 van de Algemene douanewet);
en/of
- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van ingevolge de douanewetgeving
vereiste aangiften, hetgeen er toe strekt dat te weinig rechten bij invoer
wordt geheven (artikel 10:5, lid 1, 2 en 3 Algemene douanewet);
en/of
- het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, zijnde
tabaksproducten, die niet overeenkomstig de bepaling van de Wet op de accijns
in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1, juncto artikel 97 Wet op de
accijns).