ECLI:NL:RBROT:2024:12488

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11028448 CV EXPL 24-8892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen voor onderaanneming en bewijsvoering van werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door Juristu Incasso Juristen B.V., en [gedaagde], die zelf procedeert. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van onbetaalde facturen ter waarde van € 9.950,-, plus buitengerechtelijke kosten en rente. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat [eiser] de werkzaamheden niet heeft uitgevoerd, maar erkent dat hij opdracht heeft gegeven aan [eiser]. Tijdens de zitting op 19 augustus 2024 waren beide partijen aanwezig, maar de gemachtigde van [eiser] was afwezig zonder afmelding.

De kantonrechter heeft de bewijsvoering van [eiser] beoordeeld, die onder andere verklaringen van bewoners en een verklaring van zijn vader heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij de werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] heeft slechts een verklaring overgelegd van een derde, die niet voldoende was om het bewijs van [eiser] te ontkrachten. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de facturen moet betalen, inclusief incassokosten van € 872,50 en wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 955,37. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11028448 CV EXPL 24-8892
datum uitspraak: 8 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam
[handelsnaam 1],
woonplaats: Hoogvliet Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam 2],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 maart 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • de stukken die [eiser] op 12 september 2024 heeft ingediend;
  • de reactie daarop van [gedaagde] van 8 oktober 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 19 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiser] en [gedaagde] aanwezig. De gemachtigde van [eiser] was, zonder bericht van afmelding, niet aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden in onderaanneming verricht. [eiser] vordert in deze procedure betaling van facturen die hij aan [gedaagde] heeft gestuurd, voor een bedrag van € 9.950,-. Daarnaast vordert hij buitengerechtelijke kosten en rente.
2.2.
[gedaagde] wil de facturen niet betalen, omdat [eiser] volgens hem de werkzaamheden niet heeft verricht die op deze facturen staan. [gedaagde] erkent dat hij opdracht heeft gegeven aan [eiser] om werkzaamheden te verrichten op de adressen die op de facturen vermeld staan, maar volgens [gedaagde] heeft hij uiteindelijk een eigen medewerker gestuurd om die werkzaamheden uit te voeren, omdat [eiser] niet kwam opdagen, althans meteen weer vertrok.
[gedaagde] moet de facturen betalen
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de bedragen van de onbetaalde facturen aan [eiser] moet betalen, omdat [eiser] heeft aangetoond dat hij deze werkzaamheden heeft uitgevoerd.
2.4.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de werkzaamheden waar het om gaat heeft verricht, verklaringen overgelegd van de bewoners van [adres 1] en [adres 2] . Hij heeft uitgelegd waarom hij geen verklaring kon overleggen van de bewoners van [adres 3] . In aanvulling hierop heeft [eiser] een verklaring overgelegd van zijn vader, die bevestigt dat hij tot en met week 33 de werkzaamheden heeft verricht die aan [gedaagde] gefactureerd zijn. Tot slot heeft [eiser] een uitdraai overgelegd van Yellowbrick, waaruit blijkt dat hij in elk geval in de periode van 3 tot en met 8 augustus 2023 met de werkbus (die hij van [gedaagde] in gebruik had gekregen) langere periodes heeft geparkeerd.
2.5.
[gedaagde] heeft tegenover deze verklaringen alleen een verklaring overgelegd van de heer [persoon A] , die verklaart dat de werkzaamheden op de drie adressen waar het om gaat zijn verricht door ‘ [persoon B] en [persoon C] ’. Deze verklaring is niet genoeg om het bewijs van [eiser] te ontkrachten. Los van de omstandigheid dat uit de stukken van [gedaagde] niet blijkt wie [persoon B] en [persoon C] zijn, heeft [eiser] toegelicht dat een deel van de werkzaamheden aan de badkamer, namelijk het tegelwerk, werd verricht door [persoon B] van [bouwbedrijf X] . Het is daarom aannemelijk dat de door [gedaagde] genoemde ‘ [persoon B] en [persoon C] ’ inderdaad werkzaamheden hebben verricht, maar niet dat zij alle werkzaamheden op deze adressen voor hun rekening hebben genomen, dus ook die waarvoor [eiser] opdracht had gekregen. [gedaagde] heeft ook nagelaten om bijvoorbeeld met facturen en betaalbewijzen aan te tonen dat het volledige werk door iemand anders is gedaan. Dat had wel van hem mogen worden verwacht.
2.6.
De juistheid van de factuur betreffende diverse werkzaamheden in week 30 en 31 (80 uur à € 40,-) is door [gedaagde] niet weersproken, zodat hij die sowieso moet betalen.
2.7.
Het voorgaande betekent dat de hoofdsom van € 9.950,- wordt toegewezen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 872,50 betalen
2.8.
De incassokosten van € 872,50 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). [gedaagde] heeft tegen deze vordering ook geen verweer gevoerd.
[gedaagde] moet rente betalen
2.9.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. Nu partijen een overeenkomst zijn aangaan in de uitoefening van hun bedrijf, wordt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW toegewezen (de handelsrente). [eiser] vordert deze rente vanaf de dag van dagvaarding en vanaf die datum wordt de rente toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 116,37 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 406,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt), € 50,- voor reis- en verletkosten van [eiser] (omdat hij zelf bij de zitting was en zijn gemachtigde niet) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 955,37. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Tegenvordering?
2.11.
Voor zover [gedaagde] met zijn stelling bij akte van 8 oktober 2024 heeft beoogd een tegenvordering van € 2.483,95 in te stellen geldt het volgende. Op grond van de wet kan het instellen van een tegenvordering alleen bij conclusie van antwoord en niet later in de procedure (artikel 137 Rv). [gedaagde] stelt zijn tegenvordering pas bij akte na de mondelinge behandeling in en is daardoor te laat. Doordat [gedaagde] te laat is met het instellen van een tegenverzoek, komt de kantonrechter niet inhoudelijk toe aan de beoordeling van zijn tegenvordering.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 10.822,50 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 9.950,- vanaf 19 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 955,37;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909