ECLI:NL:RBROT:2024:12922

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
ROT-23_1500
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning leerbedrijf op basis van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs na gebrek aan samenwerking

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar erkenning als leerbedrijf door verweerder beoordeeld. De intrekking vond plaats op 25 juli 2022, na een melding van een onderwijsinstelling over een onveilig werkklimaat en een klacht van een studente over grensoverschrijdend gedrag door een praktijkopleider van eiseres. Eiseres had niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt, ondanks afspraken die waren gemaakt tijdens een gesprek op 5 juli 2022. Verweerder handhaafde de intrekking in een besluit van 23 januari 2023, waarop eiseres pro forma beroep instelde op 6 maart 2023. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor erkenning, met name de bereidheid tot samenwerking en het verstrekken van benodigde informatie. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de erkenning niet disproportioneel was, gezien de ernst van de situatie en het belang van de sociale veiligheid van studenten. Eiseres had de mogelijkheid om de benodigde informatie aan te leveren, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van de erkenning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin,
en

[naam verweerder] , verweerder,

gemachtigde: mr. L.J. Wildeboer.

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking door verweerder van haar erkenning als leerbedrijf op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB).
1.1.
Met een besluit van 25 juli 2022 heeft verweerder per direct de erkenning van eiseres als leerbedrijf voor alle kwalificaties ingetrokken (het primaire besluit). Met het besluit van 23 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze intrekking gebleven (het bestreden besluit). Wel heeft verweerder eiseres per 18 oktober 2022 na een daartoe strekkende aanvraag opnieuw voor 8 kwalificaties erkend als leerbedrijf.
1.2.
Eiseres heeft op 6 maart 2023 een pro forma beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop op 7 november 2023 gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft de beroepsgronden op 4 november 2024 aangevuld. Verweerder heeft op de aanvullende gronden gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld.
Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen, vergezeld door [persoon A] , directeur van eiseres. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen, vergezeld van
[persoon B] en [persoon C] , medewerkers van verweerder.

Juridisch kader

2. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Deze kan als volgt worden samengevat. De WEB bepaalt dat beroepspraktijkvorming in een leerbedrijf deel uitmaakt van een beroepsopleiding.
De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd door zogenoemde leerbedrijven, die daarvoor een erkenning van verweerder hebben gekregen. Verweerder is belast met erkenning van leerbedrijven en het bepalen van de erkenningsvoorwaarden. Deze erkenningsvoorwaarden waren ten tijde hier in geding door verweerder neergelegd in het Reglement erkenning leerbedrijven [naam verweerder] (Erkenningsreglement). Verweerder heeft een zelfstandige onderzoeksbevoegdheid naar de voorwaarden voor erkenning, ook binnen de looptijd van een afgegeven erkenning. Artikel 1.5.3, vierde lid, van de WEB bepaalt dwingend dat als niet (meer) aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan, erkenning door verweerder wordt geweigerd of ingetrokken. Daarbij is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat niet aan de desbetreffende erkenningsvoorwaarde is voldaan.

Het geschil

Inleiding
3. Verweerder heeft op 31 mei 2022 een melding gekregen van het [naam onderwijsinstelling] te Rotterdam ( [naam onderwijsinstelling] ) over beëindiging van de samenwerking met eiseres wegens een onveilig werkklimaat bij dit leerbedrijf. [naam onderwijsinstelling] heeft een klacht gekregen van een studente bij de opleiding “social work” over grensoverschrijdend gedrag door een van de drie praktijkopleiders van eiseres, namelijk [persoon A] . Hierover hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [naam onderwijsinstelling] en eiseres. [naam onderwijsinstelling] heeft de gesprekken en de samenwerking met eiseres beëindigd omdat volgens [naam onderwijsinstelling] eiseres geen bereidheid toonde tot het vinden van een oplossing.
4. Op 1 juni 2022 heeft verweerder [persoon A] als oprichter en directeur van eiseres per e-mail van de melding van [naam onderwijsinstelling] in kennis gesteld en hem uitgenodigd voor een gesprek hierover. Hierop heeft [persoon D] , bestuursvoorzitster van eiseres, op 7 juni 2022 gereageerd en zich als gemachtigde gesteld voor eiseres. Het voor 10 juni 2022 geplande gesprek is op verzoek van [persoon D] verzet omdat zij zich wilde laten bijstaan door een advocaat.
5. Op 5 juli 2022 heeft het gesprek tussen eiseres en verweerder plaatsgevonden. Aanwezig namens eiseres waren [persoon D] , en haar advocaat, mr. A.A. Bhagwandin (hierna: de advocaat). Afgesproken is toen dat: a. eiseres verweerder de naam mailt van de persoon bij [naam onderwijsinstelling] waarmee [persoon A] het problematisch gedrag van de studente voorafgaand aan haar klacht zou hebben besproken; b. eiseres verweerder meteen de interne stageovereenkomst en het reglement zoals dit met nieuwe studenten wordt besproken mailt; c. eiseres tot 1 september 2022 de gelegenheid heeft om het interne onderzoek naar [persoon A] af te ronden en verweerder daarover te informeren. Afgesproken is dat verweerder zal nagaan of er een tweede student is die de klacht van de studente bevestigt, zoals [naam onderwijsinstelling] heeft aangeven. Tot slot is afgesproken dat verweerder begin september 2022 een nieuw gesprek zal plannen waarin alle informatie, inclusief de resultaten van het interne onderzoek, en eventuele vervolgstappen aan de orde zullen komen, op basis waarvan verweerder zal beslissen of aan de klacht gevolgen moeten worden verbonden aan de erkenning van eiseres. Verweerder heeft het verslag met deze inhoud op 7 juli 2022 per
e-mail toegestuurd aan [persoon D] .
6. Op 18 juli 2022 heeft verweerder in een mail aan [persoon D] gerappelleerd over de volgens afspraak van 5 juli 2022 aan te leveren naam van de contactpersoon, de stageovereenkomst en het reglement. Verzocht is deze informatie vóór 25 juli 2022 aan te leveren. Als de informatie dan niet zal zijn aangeleverd, wordt de erkenning van eiseres als leerbedrijf ingetrokken, aldus verweerder in deze mail.
7. Nadat op 25 juli 2022 nog steeds niets was ontvangen, heeft verweerder de erkenning van eiseres als leerbedrijf ingetrokken wegens het ontbreken van samenwerking met verweerder (het primaire besluit, hierna: de intrekking). Dit besluit is per e-mail aan [persoon D] aan eiseres bekendgemaakt. Verweerder stelt op 26 juli 2022 een brief per post met diezelfde inhoud aan eiseres te hebben verzonden. Eiseres stelt dat zij deze brief niet heeft ontvangen.
8. Op 1 september 2022 is verweerder gebeld door de advocaat over de intrekking. De advocaat heeft aangegeven dat de e-mails van verweerder in juli 2022 door familieomstandigheden van betrokken medewerkers en vanwege zomerreces pas op 31 augustus 2022, na toegangverlening tot de e-mailbox van [persoon D] door de ICT-afdeling van eiseres, zijn gelezen. Afgesproken is dat eiseres alsnog de gevraagde informatie, waaronder de uitkomst van het interne onderzoek, zal aanleveren en dat hierover een gesprek zal plaatsvinden op 23 september 2022.
9. Op 2 september 2022 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen de intrekking.
10. Het gesprek van 23 september 2022 is uitgesteld en op 28 september 2022 heeft eiseres de gevraagde informatie aangeleverd. Op 29 en 30 september 2022 hebben hierover gesprekken tussen partijen plaatsgevonden. Ook hierna nog is aanvullende informatie gevraagd door verweerder en aangeleverd door eiseres en besproken. Afgesproken is vervolgens dat eiseres een aanvraag voor erkenning zal indienen, waarbij erkenning voor de verschillende kwalificaties “vanaf een 0-punt” opnieuw aan de hand van de door eiseres in september genomen maatregelen en door haar nieuw opgestelde protocollen zal worden beoordeeld. Deze beoordeling is in een afsluitend gesprek op 17 oktober 2022 afgerond.
11. Op 18 oktober 2022 heeft verweerder eiseres na een daartoe strekkende aanvraag erkend als leerbedrijf voor 8 kwalificaties. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
12. Met het besluit van 23 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 2 september 2022 tegen de intrekking ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Omvang van het geding
13. Ter beoordeling staat het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiseres tegen het besluit tot intrekking van 25 juli 2022 ongegrond is verklaard. Het besluit van 25 juli 2022 betreft de intrekking van de algehele erkenning van eiseres als leerbedrijf voor alle 13 kwalificaties waarvoor zij tot dan toe was erkend. Deze intrekking is in het bestreden besluit gehandhaafd. Voor zover eiseres op 18 oktober 2022 niet opnieuw is erkend voor alle kwalificaties waarover zij ten tijde van de intrekking beschikte, is dat het gevolg van (het nieuwe besluit op) de nieuwe aanvraag en valt dit buiten de reikwijdte van (het ingestelde bezwaar tegen) de intrekking.
Standpunten van partijen
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het bestreden besluit op 25 juli 2022 op goede gronden tot intrekking van de erkenning van eiseres als leerbedrijf is besloten. Eiseres voldeed op dat moment volgens verweerder niet langer aan de erkenningsvoorwaarde van bereidheid om samen te werken met verweerder en daartoe de benodigde informatie te verstrekken. Eiseres heeft namelijk geen gevolg gegeven aan de afspraak met verweerder bij het gesprek van 5 juli 2022 om per direct nader genoemde stukken te verstrekken, ook niet nadat hier in e-mails van 7 en 18 juli 2022 (nogmaals) om was gevraagd. Dat eiseres deze e-mails niet heeft gelezen, moet volgens verweerder voor haar rekening blijven. Van eiseres als professionele organisatie mag worden gevergd ook bij uitval van medewerkers een afdoende achtervang voor het lezen van belangrijke berichten te organiseren.
Het niet voldoen aan deze voorwaarde door eiseres was volgens verweerder voldoende grond voor intrekking van de algehele erkenning. Verweerder behoefde de intrekking niet te beperken tot de kwalificatie “social work” van de betrokken klaagster, nu de klacht betrekking had op sociale veiligheid en [persoon A] binnen het leerbedrijf van eiseres daarop bepalende invloed had. Dat eiseres per 1 september 2022 als gevolg van de intrekking geen studenten kon inzetten voor haar bedrijf, maakt de intrekking evenmin onevenredig. Het is volgens verweerder niet de bedoeling dat een leerbedrijf zijn continuïteit afhankelijk stelt van de inzet van studenten. Daar komt bij dat verweerder voortvarend de nieuwe erkenning van eiseres heeft opgepakt.
15. Eiseres betoogt dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door veel te snel tot intrekking over te gaan. Het had op de weg van verweerder gelegen de benodigde informatie niet alleen bij [persoon D] per e-mail op te vragen. Verweerder had eiseres ook via andere wegen en andere personen moeten benaderen, alvorens tot intrekking over te gaan. Daar komt bij dat volgens eiseres een termijn van 1 september 2022 was afgesproken als uiterste termijn. Volgens eiseres ziet die termijn ook op de aanlevering van informatie. Eiseres kon de intrekking redelijkerwijs niet verwachten. Intrekking is bovendien alleen onder zwaarwegende omstandigheden aan de orde. Verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, nu door de intrekking met name de studenten werden getroffen. Eiseres meent dat de klacht van de studente hooguit reden gaf tot intrekking van de erkenning voor de kwalificatie “social work”. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom tot algehele intrekking van de erkenning is overgegaan. De intrekking heeft volgens eiseres ernstige gevolgen gehad: studenten konden niet verder met hun opleiding, eiseres moest voor de studenten betaalde krachten inhuren en daarnaast opnieuw erkenning aanvragen, waarvoor zij kosten voor juridisch advies heeft moeten maken. Ook heeft eiseres door de intrekking reputatieschade geleden. Het feit dat zij vervolgens opnieuw is erkend, laat volgens eiseres zien dat zij steeds aan de voorwaarden voor erkenning voldeed.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
16. De rechtbank stelt vast dat eiseres van 25 juli 2022 tot 18 oktober 2022 niet erkend is geweest als leerbedrijf. Het is niet onaannemelijk dat zij door het niet kunnen inzetten na de zomerreces per 1 september 2022 van studenten in haar leerbedrijf, op welke manier dan ook, schade heeft geleden. Er is om die reden procesbelang van eiseres bij een beoordeling van haar beroep.

Was eiseres niet bereid tot samenwerking met verweerder?

17. Ter beoordeling ligt voor of verweerder op 25 juli 2022 terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde bereid te zijn tot samenwerking met verweerder en daartoe de benodigde informatie te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval terecht tot die conclusie is gekomen.
17.1.
De rechtbank stelt voorop dat het gesprek van 5 juli 2022 waarvoor eiseres door verweerder werd uitgenodigd, niet vrijblijvend was. Het gesprek betrof een onderzoek van verweerder naar een ernstige situatie die aan het deugdelijk functioneren van eiseres als leerbedrijf en daarmee aan haar erkenning als leerbedrijf in de zin van de WEB raakte. Verweerder heeft zich geconfronteerd gezien met een klacht wegens grensoverschrijdend gedrag door de voornaamste praktijkbegeleider van eiseres ( [persoon A] was op het moment van de klacht als enige praktijkbegeleider fulltime in dienst en formeel betrokken bij alle kwalificaties, daarnaast mocht hem aanmerkelijke invloed binnen het leerbedrijf worden toegeschreven op grond van het feit dat hij daarvan oprichter en directeur was) in combinatie met een melding van [naam onderwijsinstelling] dat zij de samenwerking met eiseres had opgezegd vanwege een volgens die school niet-coöperatieve opstelling van eiseres bij het voorkomen van problemen op dit punt in de toekomst. Verweerder heeft zich op goede gronden genoodzaakt gezien hiernaar onderzoek in te stellen en na te gaan of de sociale veiligheid van studenten in het leerbedrijf van eiseres afdoende was gegarandeerd. In het kader van dat onderzoek heeft verweerder een gesprek met eiseres geïnitieerd over de klacht en de door haar gehanteerde randvoorwaarden voor het garanderen van een sociaal veilige omgeving voor studenten. Verweerder heeft aan eiseres duidelijk gecommuniceerd dat dit onderzoek en daarmee de te verzamelen informatie gelinkt was aan verdere erkenning als leerbedrijf. Eiseres moet zich redelijkerwijs van de ernst van de situatie en het gewicht van het onderzoek, en dus ook van de ernst en het gewicht van het met verweerder daarover gevoerde gesprek en de daarbij gemaakte afspraken, bewust zijn geweest. Een aanwijzing dat dit ook feitelijk het geval was, is dat na de eerste uitnodiging van verweerder aan eiseres in het kader van dit onderzoek [persoon D] aanleiding heeft gezien om dit gesprek te verzetten, zodat zij zich kon laten bijstaan door haar advocaat.
17.2.
Dit eerste gesprek in het kader van het onderzoek door verweerder naar de klacht en de door eiseres gehanteerde randvoorwaarden heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Over de klacht heeft eiseres toen aangevoerd dat die samenhangt met een eerdere negatieve terugkoppeling door [persoon A] over de studente en dat naar [persoon A] intern onderzoek loopt; over de gehanteerde randvoorwaarden is betoogd dat die zijn terug te vinden in de stageovereenkomst en het reglement. Uit het gemaakte gespreksverslag leidt de rechtbank af dat op 5 juli 2022 met [persoon D] , in aanwezigheid van de advocaat, de afspraak is gemaakt dat deze informatie per ommegaande zou worden geleverd, met uitzondering van de resultaten van het interne onderzoek, die vóór 1 september 2022 zouden worden geleverd. [persoon D] en de advocaat waren dus op de hoogte van wat verweerder voor zijn onderzoek en daarmee voor de continuering van de erkenning voor het aankomend schooljaar van eiseres aan informatie meteen, dan wel vóór 1 september 2022 wilde ontvangen.
17.3.
Het lag dan ook op de weg van [persoon D] , die door eiseres als haar vertegenwoordigster in het contact met verweerder naar voren was geschoven, om hier verder gevolg aan te geven en waar nodig dit binnen de organisatie van eiseres terug te koppelen. Voor zover zij dit niet heeft gedaan, komt dat voor rekening en risico van eiseres. Persoonlijke omstandigheden van [persoon D] doen daaraan niet af. Van een professionele organisatie mag worden geëist dat, zeker in zo’n voor de organisatie belangrijke kwestie, dat zo nodig in waarneming van taken wordt voorzien. Verweerder heeft eiseres alleen al daarom terecht tegengeworpen niet tijdig de afgesproken informatie te hebben geleverd en dat persoonlijke omstandigheden van [persoon D] geen verontschuldiging kunnen vormen voor het niet leveren van de informatie. Verweerder heeft [persoon D] van het gesprek op 5 juli 2022 op 7 juli 2022 een verslag gemaild waarin de afspraken zijn opgenomen. Op 18 juli 2022 heeft verweerder [persoon D] opnieuw gemaild. Dat deze mails door persoonlijke omstandigheden niet zijn gelezen, kan zoals hiervoor is overwogen geen verontschuldiging vormen. Er is ook gelet op de aard van het onderzoek en het feit dat eiseres voor vertegenwoordiging door [persoon D] (met bijstand van de advocaat had gekozen) geen grond voor het oordeel dat de zorgvuldigheid van verweerder verlangde dat de gemaakte afspraken over de benodigde informatie voor het onderzoek ook nog met andere betrokkenen in de organisatie van eiseres werden gedeeld of via andere kanalen aan eiseres werden gecommuniceerd. Daarmee is evenmin relevant of het besluit van 25 juli 2022 ook per post naar eiseres werd verstuurd. Voor zover eiseres, zoals zij ter zitting heeft betoogd, al veronderstelde dat zij tot 1 september 2022 de mogelijkheid had om de informatie aan te leveren, werpt dat op de zaak geen ander licht. Eiseres heeft immers de gevraagde informatie evenmin vóór (of op) 1 september 2022 aangeleverd.
17.4.
Het onder deze omstandigheden zonder enige verdere mededeling na het gesprek van 5 juli 2022 niet binnen de afgesproken termijn verstrekken door eiseres aan verweerder van de gevraagde informatie voor verweerders onderzoek kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als een niet bereid zijn samen te werken met verweerder en daartoe de benodigde informatie te verstrekken. Dat verweerder zelf ook zijn afspraken bij het gesprek van 5 juli 2022 niet is nagekomen, is de rechtbank niet gebleken, nog daargelaten dat dit niet zou afdoen aan het aan eiseres te maken verwijt.
Was de intrekking gerechtvaardigd?
18. Dat bereidheid tot samenwerking met verweerder en daartoe de benodigde informatie te verstrekken een voorwaarde is voor erkenning, staat in artikel 5, derde lid, van het Erkenningsreglement. Deze voorwaarde is op grond van artikel 1.5.3, vierde lid, van de WEB afdoende grond voor intrekking door verweerder van de erkenning als leerbedrijf. Dit staat ook in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Erkenningsreglement. Daarvoor is, anders dan eiseres betoogt, niet een aanvullende voorwaarde van zwaarwegende omstandigheden vereist.
19. Verweerder kon verder concluderen dat de intrekking niet disproportioneel was. Het onderzoek van verweerder was uitdrukkelijk gericht op de sociale veiligheid van studenten bij het leerbedrijf van eiseres in zijn algemeenheid en niet alleen op de klacht van de studente van de kwalificatie “social work”. Nu verweerder door het gebrek aan medewerking van eiseres niet kon vaststellen of de sociale veiligheid van studenten binnen het leerbedrijf afdoende was gewaarborgd, was intrekking van de erkenning van eiseres als leerbedrijf voor alle kwalificaties gerechtvaardigd. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Het belang om zeker te stellen dat de sociale veiligheid van studenten was gewaarborgd, woog in dit geval zwaarder dan het belang van studenten hun beroepspraktijkvorming binnen het leerbedrijf te kunnen voortzetten of de belangen van eiseres. Verweerder heeft een waarschuwing, gelet op de belang van deze erkenningsvoorwaarde en de specifieke context van dit geval, achterwege kunnen laten. Dat geldt ook voor de mogelijkheid van schorsing van de erkenning. Dit zou overigens in dit geval voor een groot deel dezelfde werking hebben gehad, aangezien pas op 17 oktober 2022 kon worden vastgesteld dat aan de vereiste kwaliteitseisen werd voldaan, waarna verweerder de beoordeling heeft afgerond en de erkenning heeft afgegeven. Overigens heeft verweerder ter zitting onweergesproken gesteld dat er op 1 september 2022 nog slechts één student werkzaam was bij eiseres en dat deze student zijn beroepsstage elders heeft kunnen voortzetten. Verder heeft [persoon A] ter zitting verklaard dat de medewerkers van eiseres de werkzaamheden binnen het leerbedrijf zelf hebben kunnen opvangen.
19. Het feit dat eiseres op 18 oktober 2022 opnieuw is erkend, betekent niet dat de intrekking ten onrechte was. Er heeft immers aan de hand van na 1 september 2023 nieuw aangeleverde documenten, gesprekken en door eiseres genomen maatregelen een nieuwe beoordeling plaatsgevonden, op grond waarvan erkenning is gevolgd.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de erkenning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug en krijgt zij ook haar proceskosten niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevant juridisch kader ten tijde in geding

Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 1.5.3. Erkenning leerbedrijven voor de beroepspraktijkvorming
1. [naam verweerder] is belast met het bij regeling vaststellen van de erkenningsvoorwaarden voor bedrijven en andere organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
2. [naam verweerder] erkent op aanvraag een bedrijf of organisatie, die aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, als leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming.
3. Een erkenning geldt voor vier jaren. Zij wordt van rechtswege verlengd bij een positieve herbeoordeling. Ten bewijze daarvan wordt ambtshalve een beschikking uitgereikt.
4. De erkenning wordt geweigerd of ingetrokken als niet of niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een periode van vier jaren geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.
(…)
Reglement erkenning leerbedrijven [naam verweerder] (Erkenningsreglement)
Artikel 5. Voorwaarden voor erkenning
Het bedrijf of de organisatie wordt geacht:
1. een goede leerplaats en werkzaamheden binnen de eigen arbeidsorganisatie te bieden die behoren tot de werkprocessen van het beroep waarvoor de student wordt opgeleid. Voor iedere student is een relevante leerplaats in sociaal veilige omstandigheden beschikbaar;
2. voldoende en deskundige begeleiding te bieden gericht op de student. Het leerbedrijf benoemt en faciliteert een deskundige praktijkopleider. Het profiel voor praktijkopleider wordt hierbij als maatstaf genomen (bijlage 1);
3. bereid te zijn tot samenwerking met de onderwijsinstelling en [naam verweerder] en verstrekt daartoe de benodigde informatie;
4. akkoord te gaan met de vermelding van de bedrijfs- en contactgegevens in het openbare register leerbedrijven. (…)
Artikel 7. Herbeoordelen van de erkenning
1. [naam verweerder] zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3 en 5, 5a en 5b. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.
2. [naam verweerder] handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid.
Artikel 8. Intrekken van de erkenning
1. [naam verweerder] kan besluiten tot intrekking van de erkenning, indien naar haar oordeel:
a. niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3 en 5, 5a en 5b, die aan het besluit tot erkenning ten grondslag hebben gelegen;
b. omstandigheden optreden waardoor de persoonlijke belangen van een student worden geschaad, waaronder in elk geval maar niet uitsluitend begrepen: omstandigheden waarbij sprake is van (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie, pesten en/of geweld en omstandigheden waarbij arbeid -, gezondheid -, milieu – en veiligheidsrisico’s optreden.
c. andere zwaarwegende omstandigheden optreden, waaronder in elk geval maar niet uitsluitend begrepen: faillissement van het leerbedrijf of maatregelen in het leerbedrijf door een toezichthoudende instantie op het leerbedrijf, waardoor de erkenning in redelijkheid niet kan worden gehandhaafd.
2. Van intrekking van de erkenning wordt het leerbedrijf schriftelijk onder opgave van redenen door [naam verweerder] op de hoogte gebracht.
3. [naam verweerder] heeft het recht om, wanneer zij het voornemen heeft om een besluit te nemen tot intrekking van de erkenning, in afwachting van de beoordeling en het definitieve besluit over de intrekking van de erkenning, de erkenning bij schriftelijk gemotiveerd besluit te schorsen.