ECLI:NL:RBROT:2024:12940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/10/641478 / FA RK 22-4906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind na veroordeling voor doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2024 een beschikking gegeven in een familiekwestie waarbij de man, die veroordeeld is voor doodslag op de moeder van twee van zijn andere kinderen, het recht op omgang met zijn minderjarige kind is ontzegd. De man had verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en om een informatieregeling vast te stellen, maar deze verzoeken zijn eerder afgewezen. De rechtbank heeft in deze beschikking de noodzaak van een contactverbod beoordeeld, waarbij de veiligheid van de vrouw en het kind voorop staat. De bijzondere curator heeft geadviseerd dat een contactverbod weinig zinvol zou zijn gezien de lange gevangenisstraf van de man, maar de vrouw heeft verzocht om een contactverbod voor de duur van ten minste één jaar na de detentie van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige, maar dat er ernstige bezwaren zijn om omgang toe te staan. De man heeft herhaaldelijk gedrag vertoond dat als gevaarlijk kan worden beschouwd, waaronder stalking en bedreigingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man het recht op omgang met de minderjarige moet worden ontzegd voor onbepaalde tijd, en dat hij eerst moet werken aan de voorwaarden die zijn gesteld voordat hij opnieuw om omgang kan verzoeken. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/641478 / FA RK 22-4906
Beschikking van 6 december 2024 over contactverbod
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I. van Troost te Rotterdam,
betreffende de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016, hierna: de minderjarige.
In deze zaak is als bijzondere curator ex artikel 1:250 BW opgetreden:
[naam 3] ,advocaat te Dordrecht, hierna: de bijzondere curator.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 9 april 2024 en de herstelbeschikking van 17 juni 2024;
  • het verslag van de bijzondere curator van 12 juli 2024;
  • het bericht van de man van 5 augustus 2024;
  • het bericht van de vrouw met bijlage van 5 augustus 2024;
  • het bericht van de bijzondere curator van 30 augustus 2024;
  • het bericht van de man van 31 augustus 2024;
  • de berichten van de vrouw van 3 september 2024 en 30 september 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 9 april 2024 heeft de rechtbank het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige te verlenen en zijn verzoek om een informatieregeling vast te stellen afgewezen. Daarbij is de behandeling van de zaak ten aanzien van het contactverbod aangehouden in afwachting van het schriftelijk verslag van de bijzondere curator over de wenselijkheid van een contactverbod en over de vraag of er bepaalde vormen van contact moeten worden uitgezonderd van een dergelijk verbod. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van dit onderwerp is opgenomen in de beschikking van 9 april 2024 en verwijst tevens naar de vaststaande feiten zoals opgenomen in voormelde beschikking.
2.2.
De bijzondere curator heeft in haar advies van 12 juli 2024 geconcludeerd dat gegeven de lange gevangenisstraf aan de man opgelegd een contactverbod weinig zinvol zal zijn. De bijzondere curator stelt voor dat partijen afspraken maken omtrent eventueel (schriftelijk) contact, bij voorkeur gefaciliteerd door de raadslieden van partijen. Daarnaast kunnen afspraken over het tijdige verstrekken van inlichtingen omtrent verlof/vrijlating van de man worden gemaakt. Deze informatie kan gemoedsrust opleveren voor de vrouw, want onwetendheid over een eventuele vrijlating kan extra spanning opleveren. Bovendien is de man wellicht in staat (nog te nader te bepalen) informatie te verstrekken waardoor de vrouw meer vertrouwen in hem krijgt.
Indien partijen tot goede afspraken kunnen komen, ontstaat er wellicht in de toekomst
ruimte voor het verstrekken van informatie door moeder over de minderjarige.
Concreet stelt de bijzondere curator voor de zaak voor de duur van een maand aan te houden om de man in de gelegenheid te stellen een gesprek met de bijzondere curator aan te gaan en wellicht tot een voorstel te komen. In deze maand kunnen partijen via hun raadslieden laten weten of zij bereid en in staat zijn afspraken te maken.
2.3.
De man onderschrijft in het bericht van 5 augustus 2024 het standpunt van de bijzondere curator dat er geen reden is voor het opleggen van een contactverbod.
2.4.
De vrouw is het oneens met de conclusie van de bijzondere curator. Zij verzoekt de man te verbieden op enigerlei wijze contact te zoeken en te leggen met haar en de minderjarige, voor de duur van een periode tot tenminste één jaar na het einde van de detentie van de man.
2.5.
Partijen hebben beiden het voorstel van de bijzondere curator tot het maken van afspraken afgewezen.
2.6.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot contact is vereist dat tussen hem en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a lid 1 BW oftewel ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM bestaat. Volgens vaste rechtspraak is het enkele bestaan van biologische verwantschap onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en het kind. De biologische vader dient bijkomende omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit kan worden afgeleid dat er tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Die bijkomende omstandigheden moeten zijn gelegen in hetzij de aard van zijn relatie met de moeder en in zijn betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte (in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op voorgenomen gezinsleven), hetzij de band die na de geboorte tussen hem als vader en het kind is ontstaan.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van bijkomende omstandigheden, gelegen in het feit dat tussen de man en de minderjarige in haar eerste levensjaren omgangscontacten zijn geweest.
Partijen hebben een verschillende visie over het verloop van hun relatie. Niettemin staat vast dat partijen in ieder geval tot eind 2017 een affectieve (knipperlicht)relatie hebben gehad en dat de man tijdens die relatie langere tijden aaneen bij de vrouw en de minderjarige heeft verbleven. Nadien is er af en toe contact geweest tussen de man en de minderjarige, totdat de man in 2019 in hechtenis werd genomen.
2.9.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
2.10.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het contact tussen de man en de minder-jarige het volgende. Op grond van hetgeen de rechtbank reeds eerder heeft vastgesteld en overwogen met betrekking tot de erkenning geldt ook dat er ernstige bezwaren zijn om omgang tussen de man en de minderjarige toe te staan.
Er is sprake van een gevaarzetting, die in het leven is geroepen door de man. De man is veroordeeld voor doodslag op de moeder van twee van zijn andere kinderen. De man heeft de vrouw in een emailbericht van 13 maart 2018 uitgemaakt voor “kk hoere jong”, “dome dikke troll”, “hoere koe” en haar uitgemaakt voor een slechte moeder. De vrouw heeft daarnaast gesteld dat de man haar tijdens hun relatie heeft mishandeld, in de gaten hield en misbruik maakte van haar gezondheidssituatie. Na het verbreken van de relatie zou de man stalkinggedrag hebben vertoond. Tenslotte heeft de man de vrouw een brief gestuurd waarin, zoals onweersproken door de vrouw is gesteld, de man heeft aangegeven dat hij er - bij een verlof - alles aan zal doen om de minderjarige weer te zien te krijgen. Deze gedragingen van de man kunnen, in onderling verband gezien, door de vrouw worden beschouwd als het creëren van een situatie waarin de vrouw gevaar loopt. Het is aan de man om die situatie van gevaarzetting om te buigen. Zo kan de man een begin maken met het veranderen van de bestaande situatie door nadrukkelijk de wens van de vrouw te respecteren zich voorlopig te onthouden van ieder contact. Van de man mag ook verwacht worden dat hij aantoonbare stappen zet in de beheersing van zijn emoties en wel zodanig dat daaruit objectief kan en mag worden afgeleid dat van gevaarzetting ten opzichte van het leven van de vrouw geen sprake meer zal zijn. De man geeft echter - op de vraag of hij begrip heeft voor het standpunt van de vrouw en of het voor hem invoelbaar is dat zij bang voor hem is - bij herhaling aan, dat hij hiervoor geen enkel begrip heeft.
De man is voorts diverse malen verzocht om inzage te geven en informatie te verstrekken over de strafzaak, met name over zijn verlof en veiligheidsgaranties richting de vrouw en de minderjarige. De man heeft dit niet gedaan. Bij brief van 5 augustus 2024 is namens de man wederom aangegeven dat hij niet bereid is inlichtingen omtrent zijn verlof/vrijlating te verstrekken. Ook heeft de man op 1 augustus 2024 weer zonder overleg met de vrouw een kaartje voor de minderjarige aan de vrouw gestuurd, terwijl hij er door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 26 februari 2024 uitdrukkelijk op is gewezen zich terughoudend op te stellen, waarna hij desgevraagd heeft verklaard dat te zullen gaan doen. De rechtbank constateert dat de man met zijn volhardende streven naar betrokkenheid bij, en contact op korte termijn met de minderjarige, aanhoudend onrust voor de vrouw en de minderjarige creëert. De man zegt steeds er alles aan te doen om dat te realiseren. De man gaat met deze houding volledig voorbij aan de impact van zijn acties op de vrouw en daarmee ook op de minderjarige, waardoor veel onrust en stress wordt veroorzaakt in de opvoedsituatie, hetgeen onwenselijk is.
2.11.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man het recht op omgang met de minderjarige moet worden ontzegd en wel voor onbepaalde tijd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw in die zin toewijzen, onder gelijktijdige afwijzing van het meer of anders verzochte. Het is aan de man om eerst te werken aan de onder 2.10. benoemde voorwaarden en die te vervullen. Zodra dataantoonbaar is gebeurd, kan hij zich met een nieuw verzoek tot de rechter wenden.
2.12.
Proceskosten
2.12.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
ontzegt de man met ingang van 6 december 2024 het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016, voor onbepaalde tijd;
3.2.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 6 december 2024 als beëindigd;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier M.H. van Leeuwen op 6 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.