ECLI:NL:RBROT:2024:12943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
10/160580-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring vuurwapenbezit en voorbereidingshandelingen Opiumwet met constatering vormverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 en preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en voorbereidingshandelingen voor de Opiumwet. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte op 11 mei 2024, naar aanleiding van een melding van bedreiging, werd een vuurwapen, vermoedelijk verdovende middelen, een drugspers en andere goederen aangetroffen. De rechtbank constateerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een vormverzuim omdat er geen schriftelijke machtiging tot doorzoeking was, maar dat dit verzuim de verdachte niet in zijn verdediging had geschaad. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/160580-24
Datum uitspraak: 2 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [detentieplaats] ,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.T.M. Verhoeven heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 1)
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Het kan niet bewezen worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het misdadig doel en gebruik van de in de woning aangetroffen goederen. Hiernaast ontbreekt in het procesdossier een schriftelijke machtiging tot doorzoeking van de woning van de verdachte ex artikel 97, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op dat, bij bewezenverklaring, dient te leiden tot strafvermindering.
4.2.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie volgt het standpunt van de verdediging dat er een schriftelijke machtiging tot doorzoeking ontbreekt. De reden hiertoe is dat het zgn. BOB-dossier niet aan het dossier is toegevoegd. Zij heeft geconcludeerd dat de verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken.
4.2.3.
Beoordeling
Responsieplicht en vormverzuim?
De rechtbank constateert dat een schriftelijke machtiging tot doorzoeking van de woning ontbreekt in het procesdossier. De verdediging heeft in dit kader een beroep gedaan op art. 359a Sv. De rechtbank merkt op dat voor verweren die hun grondslag vinden in dit artikel een specifiek zware stelplicht geldt. Het verweer dient niet alleen uitdrukkelijk onderbouwd te worden, maar moet ook ingaan op specifieke punten. Zo dient het verweer in te gaan op het belang dat het geschonden voorschrift dient (I), de ernst van het verzuim (II) en het nadeel dat daardoor voor de verdachte wordt veroorzaakt (III). Er geldt alleen een responsieplicht als het verweer uitdrukkelijk onderbouwd en gemotiveerd is aan hand van deze drie factoren. De rechtbank constateert dat het verweer van de raadsman niet voldoet aan de gestelde eisen zodat er voor de rechtbank geen responsieplicht bestaat.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat – door het ontbreken van een schriftelijke machtiging – sprake is van een vormverzuim. Er is echter slechts in beperkte mate inbreuk op de belangen van de verdachte gemaakt en het – niet nader onderbouwde – nadeel dat de verdachte daardoor zou hebben ondervonden is minimaal. Immers, de verbalisanten waren de woning van de verdachte reeds rechtmatig binnengetreden op grond van de Wet wapens en munitie. Uit de bevindingen van de verbalisanten volgt dat de doorzoeking, na het vinden van verdovende middelen, is voortgezet op grond van mondelinge toestemming van de rechter-commissaris. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de enkele constatering van het genoemde vormverzuim passend en geboden.
Bewijswaardering
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verbalisanten kregen op 11 mei 2024 een melding om naar de [adres] te Rotterdam te gaan. De meldster beschreef dat zij die dag door haar ex-vriend, de verdachte, uit de woning was gezet en was bedreigd. In diezelfde melding heeft zij beschreven dat de verdachte een vuurwapen in zijn bezit zou hebben en dat deze ligt opgeborgen in de TV-meubelkast. Op 11 mei 2024 hebben de verbalisanten op grond van de Wet wapens en munitie de woning van de verdachte betreden en doorzocht. Tijdens deze doorzoeking hebben de verbalisanten in de TV-meubelkast een vuurwapen aangetroffen, waarop de verdachte is aangehouden. Ook troffen de verbalisanten vermoedelijk verdovende middelen aan in de woning van de verdachte. Hierop is de doorzoeking bevroren en na mondelinge toestemming van de rechter-commissaris weer hervat. Bij de doorzoeking is verder nog een blok – naar wat achteraf paracetamol bleek te zijn – gevonden, evenals een drugspers, drugsmallen en twee gasmaskers. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het blok paracetamol van de meldster is, de drugsmallen en drugspers door zijn lachgasdealer in een dichte doos bij hem zijn achtergelaten zonder dat hij op de hoogte was van de inhoud van deze doos, en dat gasmaskers toebehoren aan familieleden die als brandwacht werken.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. De verklaring staat op zichzelf en vindt geen steun in het procesdossier. Bovendien zijn deze goederen (in combinatie bezien) onlosmakelijk verbonden met de productie van harddrugs en is het niet geloofwaardig dat vier verschillende personen, onafhankelijk van elkaar, deze goederen in de woning van de verdachte zouden hebben geplaatst. De combinatie van de aangetroffen goederen in de woning van de verdachte wijst erop dat er sprake is van voorbereidingshandelingen en dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10 lid 4 Opiumwet.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank ten aanzien van feit 1 een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij, op 11 mei 2024 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, model 917, kaliber 9 millimeter, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij, op 11 mei 2024 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren,
van een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet, voorwerpen
en, stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten
- 835,9 gram paracetamol en
drugsmallen en
- een drugspers en
- gasmaskers;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in het cursief verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
2.
om een feit, als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het bezit van vuurwapens maakt de samenleving onveilig. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Harddrugs zijn voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stoffen. Door het gebruik van harddrugs wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met verschillende vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsmisdrijven. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, maar niet binnen de recidiveperiode van vijf jaren, is veroordeeld voor een strafbaar feit genoemd in de Wet wapens en munitie.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 augustus 2024. Dit rapport houdt– kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering komt tot de conclusie dat het recidiverisico als gemiddeld moet worden ingeschat. Er lijkt, al dan niet onder invloed van sociale contacten, sprake te zijn geweest van een terugval in oud gedrag. De reden van deze terugval, na jarenlang geen politie- en justitiecontacten te hebben gehad, is niet duidelijk geworden. Omdat de verdachte in 2018 voor het laatst in aanraking kwam met politie en justitie, kan niet worden gesproken van een delictpatroon. De stabiliteit in zijn leven op de onderdelen wonen, inkomen en dagbesteding lijkt gelijk op te gaan met de contacten die de verdachte heeft uit het maatschappelijk werk.
Echter, de gevoeligheid voor middelengebruik en impulsief gedrag hebben ervoor gezorgd dat de verdachte risico’s heeft genomen, zoals het zich niet houden aan de afspraken rondom het wonen. De leefgebieden middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding worden daarom als belangrijkste criminogene factoren gezien. De verdachte is vooral gefocust op het herstellen van de eerdere stabiliteit op het gebied van wonen, inkomen, dagbesteding en begeleiding, maar laat merken daar niet veel van te verwachten in zijn huidige contacten met de reclassering, het gevangeniswezen en justitie. De verwachting is dan ook dat een justitieel kader vooral weerstand zal oproepen zodra de verdachte weer stabiliteit heeft op voornoemde gebieden. De reclassering acht voortzetting van de contacten met de hulpverlening in een vrijwillig kader, vanwege het eerdere langdurige gunstige effect hiervan, voor nu het meest wenselijk en adviseert zodoende geen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft verzocht de verdachte onmiddellijk, dan wel bij de uitspraak, in vrijheid te stellen wegens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank ziet hiertoe echter, mede gelet op de ernst van de feiten, geen aanleiding en acht – alles afwegend – de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal, conform de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de verdediging, een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
* 700 EUR IBG 12-05-2024 (Omschrijving: [nummer proces-verbaal] );
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
mr. dr. M.I. Blagrove en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.R. de Graaf en E.P. de Jong, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 11 mei 2024 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, model 917, kaliber 9 millimeter, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij, op of omstreeks 11 mei 2024 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroine en/of cocaine, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten
- 835,9 gram paracetamol en/of
- één of meer drugsmallen en/of
- een drugspers en/of
- één of meer gasmaskers;