In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2024 een beschikking gegeven waarin verlof wordt verleend voor de tenuitvoerlegging van een Surinaams vonnis van 11 december 2018. Dit vonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan, betreft een veroordeling van de verweerster tot betaling van € 546.250,-. De rechtbank oordeelt dat het verweer van de verweerster onvoldoende onderbouwd is en dat haar feitelijke handelen wijst op een zuivere aanvaarding van de nalatenschap. De verweerster, die de dochter is van de oorspronkelijk schuldenaar, heeft betoogd dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard en dat het beslag op haar bankrekening onrechtmatig is. De rechtbank stelt echter vast dat de beneficiaire aanvaarding geen invloed heeft op de executie van het vonnis, aangezien de verweerster jarenlang beheer- en beschikkingsdaden heeft verricht. De rechtbank benadrukt dat het vonnis van de Surinaamse rechter definitief en uitvoerbaar is, en dat het niet is toegestaan om de juistheid van de Surinaamse beslissing te onderzoeken. De rechtbank wijst het verzoek tot verlof tot tenuitvoerlegging toe en veroordeelt de verweerster in de proceskosten en beslagkosten.