Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
2.Het verzoek
3.Het verweer
4.De beoordeling
5.De beslissing
drie maandenvanaf
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 22 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 december 2024 bepaald. Tijdens deze zitting was verweerster, Aegon Levensverzekering N.V., niet aanwezig. Verzoeker heeft aanvullende stukken overgelegd en het verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster het vonnis van 4 oktober 2024 tot ontruiming van zijn woonruimte uitvoert. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in financiële problemen verkeert en hulp heeft gezocht bij de Kredietbank Rotterdam. Hij heeft verklaard dat hij zijn huurtermijnen kan voldoen, en heeft de huur voor december 2024 al betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Daarom heeft de rechtbank het moratorium toegewezen, maar voor een kortere termijn van drie maanden in plaats van de verzochte zes maanden. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft voorwaarden verbonden aan de voorlopige voorziening, waaronder de verplichting voor de schuldhulpverlening om verslag uit te brengen over de voortgang van de schuldregeling.