ECLI:NL:RBROT:2024:13207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
FT EA 24/375 en FT EA 24/376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gedwongen schuldregeling in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 9 juli 2024 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, waarbij zij een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Deze regeling houdt in dat zij 20,16% van haar totale schuldenlast van € 138.192,29 aan haar schuldeisers zal betalen. Vier van de zes schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar twee schuldeisers, aangeduid als [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben geweigerd in te stemmen. Zij hebben hun bezwaren geuit in verweerschriften, waarbij zij stelden dat verzoekster niet eerlijk is geweest over haar financiële situatie en dat zij in staat is om haar volledige schulden te voldoen.

De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen tegen die van verzoekster. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoekster, die haar schulden wil oplossen, zwaarder wegen dan die van de weigerachtige schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank besloten om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en hen te veroordelen in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 september 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 juli 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1];
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft op 5 september 2024 een verweerschrift toegezonden.
[schuldeiser 2] heeft op 17 september 2024 een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 18 september 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer M. van Enkhuizen, werkzaam bij de kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 138.192,29 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 15 mei 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 20,16% aan de schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar fulltime dienstbetrekking. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft twee vorderingen van in totaal € 58.262,86 op verzoekster, welke 42,2% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 27.356,01 op verzoekster, welke 19,8% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser 1]
stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het niet reëel is om akkoord te gaan met het aangeboden akkoord nu verzoekster niet volledig open en eerlijk is geweest bij het aanvragen van de lening. Ten tijde van het aanvragen van de lening heeft verzoekster aangegeven dat de lening bedoeld was voor de aanschaf van een auto. Dat het geleende bedrag uiteindelijk is gegeven aan een derde, ligt volgens [schuldeiser 1] in de risicosfeer van verzoekster. Daarnaast was [schuldeiser 1] niet bekend met het feit dat verzoekster nog twee andere leningen had afgesloten in dezelfde periode bij andere kredietverstrekkers. Dit is dan ook niet meegenomen in de beoordeling toen [schuldeiser 1] het krediet verstrekt heeft. [schuldeiser 1] is nog steeds bereid om een betalingsregeling op te stellen.
[schuldeiser 2]
stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat verzoekster, gezien haar afloscapaciteit, alle schulden kan voldoen, al dan niet middels een langere looptijd. Een schuldregeling met een termijn van 18 maanden staat volgens [schuldeiser 2] niet in verhouding met de contractueel overeengekomen looptijden van de door verzoekster afgesloten kredietovereenkomsten. Daarnaast verklaart [schuldeiser 2] in haar verweerschrift dat verzoekster bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft aangegeven dat het doel van de lening de aanschaf van een auto betreft. Echter, verzoekster heeft het geld van de lening in een beleggingssysteem gestopt. Verzoekster behoorde te weten dat dergelijke constructies financiële problemen kunnen veroorzaken. [schuldeiser 2] is dan ook van mening dat verzoekster dit risico en hiermee de benadeling van schuldeisers willens en wetens heeft aanvaard.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 62%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vier van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
De rechtbank weegt in zijn oordeel mee dat de schulden aan de weigerachtige schuldeisers zijn ontstaan doordat verzoekster klaarblijkelijk ten prooi is gevallen aan een oplichter. Verzoekster kan daarbij worden aangerekend dat zij bij het ontstaan van deze schulden te goed van vertrouwen en onvoorzichtig is geweest. Daar staat tegenover dat ook de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] lichtvaardig lijken te zijn overgegaan tot het verstrekken van de betreffende leningen aan verzoekster. Het feit dat de problematische schuldsituatie aan de zijde van verzoekster is ontstaan, lijkt daarmee ook in zekere mate aan [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te kunnen worden toegerekend.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel voorts een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.