ECLI:NL:RBROT:2024:13354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
FT EA / 22-280
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting faillissement in Wsnp

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker tot opheffing van zijn faillissement, dat op 30 augustus 2022 was uitgesproken, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp) te verzoeken. De verzoeker, vertegenwoordigd door curator mr. P. Beerda, heeft ter zitting op 2 september 2024 zijn verzoek toegelicht en het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen overgelegd. De rechtbank heeft eerst de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de voorwaarden van artikel 15b van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat het faillissement niet op eigen aangifte was uitgesproken en dat er geen verificatievergadering had plaatsgevonden. Bovendien was de verzoeker niet in staat om tijdig een Wsnp-verzoek in te dienen door persoonlijke omstandigheden en stress. Hierdoor was de rechtbank van oordeel dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek.

Vervolgens heeft de rechtbank de toelating tot de Wsnp beoordeeld. De curator heeft positief geadviseerd over het verzoek tot omzetting. De verzoeker heeft in de periode van faillissement alle medewerking verleend en heeft zijn leven weer op de rails gekregen. Hij heeft een woning toegewezen gekregen en is bereid om zich in te spannen voor een fulltime dienstbetrekking. De rechtbank heeft voldoende vertrouwen in de verzoeker dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen. Ondanks dat er schulden zijn ontstaan die niet te goeder trouw zijn, zoals aan de Belastingdienst en het CJIB, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze geen belemmering vormen voor toelating tot de Wsnp.

De rechtbank heeft het verzoek toegewezen, het faillissement opgeheven, het salaris van de curator vastgesteld en de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling op 9 september 2024 vastgesteld, met een einddatum op 9 maart 2026. Tevens zijn de bewindvoerder en rechter-commissaris benoemd. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 september 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer 1] (voorheen [nummer 2] )
uitspraakdatum: 9 september 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker,
curator: mr. P. Beerda.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 30 augustus 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (hierna: Wsnp).
Ter zitting van 2 september 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. P. Beerda, curator;
  • M. Yerlikaya, werkzaam bij Perspectief Bewindvoering en Inkomensbeheer, beschermingsbewindvoerder.
Verzoeker heeft ter zitting het door hem ondertekende Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Ontvankelijk in zijn verzoek
Voordat de rechtbank het verzoek inhoudelijk kan behandelen, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of verzoeker een beroep op artikel 15b, eerste lid, van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in dit artikel stelt is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat verzoeker wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen Wsnp-verzoek heeft ingediend of dat het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van verzoeker. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden, noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat het faillissement niet op eigen aangifte van verzoeker is uitgesproken. Voorts stelt de rechtbank vast dat geen verificatievergadering is gehouden, noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verzoeker niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw een Wsnp-verzoek heeft ingediend.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker geen besef had van de noodzaak om hangende het verzoek tot faillietverklaring een verzoek tot toelating tot de schuldsanering in te dienen. Verzoeker had zich namelijk reeds ten tijde van de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring gewend tot schuldhulpverlening om te bezien of een akkoord aan zijn schuldeisers mogelijk was. Daarnaast stond verzoeker onder grote druk en had hij veel stress. Er speelde destijds veel in zijn persoonlijke leven. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat het destijds niet indienen van een Wsnp-verzoek niet geheel aan verzoeker is toe te rekenen. Daarmee is voldaan aan de vereiste van artikel 15b, eerste lid, Fw.
De curator heeft voorts vastgesteld dat een akkoord binnen het faillissement niet tot de mogelijkheden behoort.
Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Toelating tot de Wsnp
De curator adviseert positief ten aanzien van het omzettingsverzoek. Verzoeker heeft een turbulente periode achter zich. Desondanks heeft verzoeker gedurende het faillissement alle medewerking verleend en heeft hij zich onder bewind laten stellen. Inmiddels heeft verzoeker zijn leven weer op de rails en heeft hij een woning toegewezen gekregen waar hij met zijn vier minderjarige kinderen zal gaan wonen. Daarnaast heeft verzoeker nog ter zitting verklaard dat hij nu hij niet meer is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting zich maximaal zal inspannen om een fulltime dienstbetrekking te krijgen. Verzoeker heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Gelet op het vorenstaande is bij de rechtbank dan ook voldoende vertrouwen ontstaan dat verzoeker de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien naar behoren zal nakomen.
De rechtbank oordeelt dat er geen, althans onvoldoende, grond is gebleken voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van het op 30 augustus 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker heeft weliswaar voorafgaand aan het faillissement schulden laten ontstaan die niet te goeder trouw zijn ontstaan, zoals de schuld aan de Belastingdienst van circa € 4.400,00 en aan het CJIB van circa € 3.500,00, maar het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. De rechtbank acht hierbij relevant dat verzoeker onder beschermingsbewind staat en dat hij geen auto meer heeft en ook geen werkzaamheden meer verricht als zelfstandig ondernemer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een wending ten goede zodat deze schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan geen belemmering vormen voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Conclusie
De rechtbank zal het verzoek toewijzen en het salaris van de curator en de verschotten vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoeker op;
- stelt het salaris van de curator en de verschotten definitief vast op € 14.703,30 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenaar;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] -1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd [adres] , [postcode] [woonplaats] ;
- stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 9 september 2024 en
de einddatum op 9 maart 2026;
- benoemt in de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. M.C. Snel-van den Hout;
- en stelt aan tot bewindvoerder mr. W.P. Groenendijk,
postadres: Postbus 324,
3330 AH Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 september 2024.