ECLI:NL:RBROT:2024:13368

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/10/690203 / JE RK 24-2569
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 19 december 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2024. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming, die verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden te verlenen. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over hun opvoedvaardigheden en de thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een neutraal pleeggezin verblijft en dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie bij de ouders. Tijdens de zitting zijn de ouders en hun advocaten aanwezig geweest, en is er gesproken over de zorgen van de Raad en de betrokken gecertificeerde instellingen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling toe te wijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar voor een kortere periode van twee maanden. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het belangrijk is dat de ouders in afwachting van verdere onderzoeken met elkaar in gesprek gaan over de zorgregeling voor de minderjarige. De Raad is verzocht om een rapportage te overleggen over de stand van zaken voor de volgende zitting op 25 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/690203 / JE RK 24-2569
Datum uitspraak: 19 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd in Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Aksü, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Özates, kantoorhoudende in Rotterdam;
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,hierna te noemen de GI JBRR, gevestigd in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 28 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de raadsrapportage van 11 december 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 december 2024;
  • de brief van grootmoeder vaderszijde, binnengekomen bij de rechtbank op
  • het e-mailbericht van mr. B. Özates van 18 december 2024 met bijlagen.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijstaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijstaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon A] ;
  • een vertegenwoordiger van de GI JBRR, [persoon B] ;
  • een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI WSS),
1.3.
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Turkse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
K. Koyuncu, tolk in de Turkse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een (neutraal) pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [voornaam minderjarige] bij beschikking van 5 oktober 2024 voorlopig onder toezicht gesteld tot 5 januari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 november 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van vier maanden. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek en licht het ter zitting als volgt toe. [voornaam minderjarige] is pas vier maanden oud en volledig afhankelijk van zijn opvoeders. De ouders zien [voornaam minderjarige] ieder twee keer per week, apart van elkaar, tijdens begeleide momenten. Hieruit blijkt dat de moeder niet tegemoet kan komen aan de behoeftes van [voornaam minderjarige] . Het lukt haar niet de opgelegde adviezen op te volgen. De vader lijkt [voornaam minderjarige] op dit moment meer te kunnen bieden, maar er bestaan zorgen over de spanningen bij de vader thuis. Het is daarom belangrijk dat dit goed onderzocht wordt voordat [voornaam minderjarige] mogelijk bij de vader geplaatst kan worden.
3.3.
De ouders kunnen niet meer met elkaar overweg en beiden willen dat [voornaam minderjarige] bij hen komt wonen. De moeder geeft aan dat wanneer [voornaam minderjarige] bij haar komt wonen hij geen contact met de vader hoeft te hebben. De vader staat wel open voor contact met de moeder wanneer [voornaam minderjarige] bij hem zou wonen. Hoe de contactmomenten met de ouders vorm gegeven moeten worden, moet daarom goed onderzocht worden. De Raad hoopt dat uit het IQ-onderzoek van het KSCD zal blijken op welk niveau de moeder fungeert en welke hulpverlening zij nodig is.
3.4.
Omdat er op dit moment nog te veel onduidelijk is, is het te vroeg om [voornaam minderjarige] bij één van de ouders te plaatsen en verzoekt de Raad de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van vier maanden. Daarbij is een ondertoezichtstelling nodig zodat er hulpverlening in het gedwongen kader komt, omdat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende is nu de ouders onvoldoende inzien wat de problematiek is.
3.5.
Op het vermeende huiselijk geweld heeft de Raad gedurende het onderzoek onvoldoende zicht gekregen en de moeder is ambivalent in haar uitspraken. Ook liggen er geen aangiftes, maar er zijn wel blauwe plekken bij de moeder geconstateerd die toegebracht lijken te zijn.

4.De standpunten

4.1.
De GI JBRR stemt in met het verzoek van de Raad. De GI JBRR is betrokken bij het gezin in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling. De GI heeft de ouders aangemeld bij iHub, maar zij staan hiervoor nog op de wachtlijst. Het is onbekend wanneer dit van start kan gaan. De zorg die de GI JBRR heeft is dat de vader onvoldoende ervan doordrongen lijkt dat de moeder niet zelfstandig in staat is voor [voornaam minderjarige] te zorgen. De GI JBRR ziet bij begeleide bezoeken dat het de moeder niet lukt om simpele handelingen te verrichten. De moeder heeft hierbij hulp nodig. De GI JBRR zoekt naar beschikbare plekken in moeder-kindhuizen, maar er zijn geen plekken die voortdurend toezicht bieden. De moeder moet actief aangeven waar zij hulp bij nodig heeft en de GI JBRR betwijfelt of zij dit kan.
4.2.
De GI JBRR vindt de vader voor nu de meest geschikte plek voor [voornaam minderjarige] . Van belang is dat eerst hulpverlening op gang komt en er goede afspraken gemaakt worden over het contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. De grootmoeder moederzijde (mz) heeft aangegeven te kunnen ondersteunen bij de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] . De GI JBRR acht dit niet passend omdat zij het inzicht mist dat zij de moeder niet alleen voor [voornaam minderjarige] kan laten zorgen. De GI JBRR hoopt dat het IQ-onderzoek bij het KSCD snel van start kan gaan en hier meer inzicht in kan verschaffen. De moeder is hiervoor aangemeld en dit duurt waarschijnlijk enkele weken. Uit het onderzoek moet ook blijken of moeder over de juiste vaardigheden beschikt. Ook kan hopelijk Gezin Totaal snel van start gaan waarbij de vader en [voornaam minderjarige] 1 à 2 weken bij Bergse Bos opgenomen zullen worden waarna zij nog zes maanden begeleid zullen worden. Gedurende dit traject loopt ook het scheidingsproces tussen de ouders en kan hopelijk een ouderschapsplan opgesteld worden. De gezinsopname is gericht op de vader en [voornaam minderjarige] maar de omgang met de moeder zal dan ook doorgang vinden.
4.3.
De ouders hebben nu ieder twee keer omgang met [voornaam minderjarige] en deze bezoeken verlopen goed. De GI JBRR begeleidt één omgangsmoment en pleegzorg het andere. Over de beschuldigingen over huiselijk geweld is geen duidelijkheid gekomen. De GI JBRR heeft samen met de moeder, Veilig Thuis en een tolk twee gesprekken gevoerd, maar het enige incident wat hierin naar voren kwam was het incident met de zus van de vader. De moeder heeft hier verder niets verteld over blauwe plekken of hoe deze zijn ontstaan. De GI JBRR heeft camerabeelden opgevraagd bij het ziekenhuis waar eerder een ruzie plaats vond, maar de GI JBRR heeft de beelden niet ontvangen.
4.4.
De GI WSS stemt in met het verzoek van de Raad. Wanneer de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken zal de GI WSS ook de begeleide omgang overnemen. Hiervoor zal snel iemand beschikbaar zijn, mogelijk zelfs de vandaag aanwezige jeugdbeschermer.
4.5.
Door en namens de vader wordt het volgende ter zitting naar voren gebracht. De vader stemt in met de ondertoezichtstelling, maar verzoekt primair de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] . Subsidiair verzoekt de vader de verlening van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] voor een kortere periode. Uit het raadsrapport volgen zorgen die tijdens de omgangsbezoeken worden waargenomen over het functioneren van moeder. Over de vader zijn geen zorgen in het raadsrapport terug te lezen en de vader wordt zelfs geprezen over zijn opvoedvaardigheden, zijn geborgenheid en affectieve relatie met zijn oudere kinderen. De enige zorg die over de vader bestaat is de spanning met de moeder. De vader heeft een heel open houding en hij wil graag in gesprek met de moeder. De vader erkent dat de moeder opvoedondersteuning nodig heeft en bepaalde opvoedvaardigheden mist. Hierdoor is zij niet in staat is de zorg van [voornaam minderjarige] op zich te nemen. De vader is hiertoe wel in staat gezien het feit dat hij sinds 2019 de volledige zorg en het eenhoofdig gezag heeft over zijn andere twee kinderen. Een verlenging voor de duur van vier maanden is te lang voor een zeer jong kind waarbij deze periode belangrijk is voor de hechting. De vader werkt als timmerman in vast dienstverband en is overdag aan het werk, maar zijn werkgever is bereid de vader vrij te geven voor de gezinsopname. Als de vader werkt kunnen de grootmoeder vaderszijde (vz) en de zus van de vader voor [voornaam minderjarige] zorgen. De grootmoeder vz heeft ook aangegeven haar baan op te willen zeggen om de zorg voor [voornaam minderjarige] volledig op zich te nemen. De vader is bereid mee te werken aan de huidige omgangsregeling met de moeder in het gebouw van Veilig Thuis en een mogelijke uitbreiding daarvan. De vader ontkent met klem de aantijgingen van de moeder over huiselijk geweld.
4.6.
Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder wil graag dat [voornaam minderjarige] bij haar thuis komt en [voornaam minderjarige] heeft zijn moeder nodig. De moeder wil niet dat [voornaam minderjarige] bij de vader woont, nu daar sprake was van huiselijk geweld. Het is duidelijk dat er spanningen tussen de ouders bestaan en sprake was van huiselijk geweld ondanks dat de moeder hier geen duidelijkheid over heeft gegeven. Dit omdat haar aanbevolen is geen aangifte te doen, maar ook omdat de moeder wegens haar verstandelijk functioneren moeite heeft om hierover te spreken. De advocaat merkt op dat de moeder in een setting met moeilijke vragen veel spanningen ervaart en blokkeert. Daarom heeft de moeder eerder schriftelijk al op het conceptrapport gereageerd. Door de spanningen stond de moeder op het punt te verhuizen naar de grootmoeder mz. De kinderkamer voor [voornaam minderjarige] is daar gereed. Voor de moeder is het belangrijk dat de juiste hulpverlening wordt ingezet en zij goede ondersteuning in de thuissituatie krijgt. Dat er zorgen bestaan over haar opvoedkwaliteiten is duidelijk, maar aan de kant wordt geschoven dat de moeder jarenlang de zorg heeft gehad voor de oudere kinderen van de vader. Er zijn op dit moment dan ook geen gevaren in de thuissituatie voor [voornaam minderjarige] bij de moeder. Het is belangrijk dat het IQ-onderzoek bij het KSCD snel wordt afgenomen zodat er meer zicht komt op de situatie. Desgevraagd geeft de advocaat aan dat de ouders nog niet met elkaar hebben gesproken over de invulling van de omgangsmomenten. De oorzaak hiervan is dat de moeder jarenlang te kampen heeft gehad met geweld binnen het huwelijk en zij dit trauma nog niet heeft verwerkt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet ook op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen de verzochte ondertoezichtstelling zal deze als onweersproken worden toegewezen voor de verzochte duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid. BW).
5.2.
Tijdens de ondertoezichtstelling moet aandacht zijn voor onder meer de (mogelijke) persoonlijke problematiek van ouders, hun onderlinge verhouding en communicatie, het opgroeiperspectief van [voornaam minderjarige] , zijn opvoedomgeving, het voldoen aan zijn behoeftes en een stabiel en positief contact met zijn beide ouders en halfzus en -broer.
5.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [1] [voornaam minderjarige] is een te vroeg geboren, kwetsbare baby. Hij verblijft bij een neutraal pleeggezin waar hij zich goed ontwikkelt en waar hij de zorg, rust en veiligheid krijgt die hij nodig heeft. Op dit moment is er nog onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de ouders, hun opvoedvaardigheden, mogelijk huiselijk geweld en de vraag wat de beste plek is voor [voornaam minderjarige] om op te groeien. De Raad heeft nog steeds zorgen over het (opvoeders)handelen van de ouders en de effecten hiervan op de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . Er zijn daarnaast zorgen over de onderlinge gezins- en familierelaties, die van invloed kunnen zijn op het bieden van een stabiele, veilige leefomgeving voor [voornaam minderjarige] en zijn halfzus en -broer.
5.4.
Gezien de zeer jonge leeftijd van [voornaam minderjarige] is het in zijn belang dat de uithuisplaatsing zo kort mogelijk duurt. De kinderrechter zal daarom de verzochte machtiging verlengen voor de duur van twee maanden en het verzoek voor het overige aanhouden tot de hierna genoemde zitting. De komende periode is van belang dat het IQ-onderzoek bij de moeder wordt afgenomen, zodat er meer inzicht komt op haar functioneren en zodat hieruit hopelijk blijkt welke hulpverlenging zij nodig heeft. Ook moet de gezinsopname van [voornaam minderjarige] en de vader bij Gezin Totaal snel van start gaan zodat duidelijk wordt of [voornaam minderjarige] (gedeeltelijk) bij de vader geplaatst kan worden.
5.5.
De kinderrechter geeft de ouders en hun advocaten mee dat het in afwachting van het KSCD-onderzoek en de gezinsopname raadzaam is om alvast met elkaar in gesprek te gaan over onder meer de zorgregeling en de overige afspraken voor de situatie dat [voornaam minderjarige] weer bij (een van) de ouders zal zijn teruggeplaatst.
5.6.
De Raad wordt verzocht om een week vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbenden) te overleggen over de stand van zaken op dat moment.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 19 december 2024 tot 19 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 januari 2025 tot 5 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI WSS en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
25 februari 2025 om 10:00uur in het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI WSS en de belanghebbenden;
6.7.
verzoekt de Raad uiterlijk een week voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI WSS en de belanghebbenden) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 10 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.