ECLI:NL:RBROT:2024:13374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wegens onvoldoende bewijs van vorderingsrecht en pluraliteit van schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, ingediend door twee verzoekers. De verzoekers, werknemers van de verweerster, stelden dat zij opeisbare vorderingen hadden die niet werden betaald en dat er sprake was van een pluraliteit van schuldeisers. Verzoeker sub 1 had een vordering van € 27.636,52 bruto, terwijl verzoeker sub 2 een vordering van € 21.064,99 bruto had. De verweerster betwistte echter de vorderingsrechten van de verzoekers en stelde dat verzoeker sub 1 niet bij haar in dienst was, maar bij een andere onderneming, en dat verzoeker sub 2 door een overgang van onderneming in dienst was getreden bij een andere vennootschap. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 juli 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende summier bewijs was van het vorderingsrecht van de verzoekers en dat er geen sprake was van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank wees het verzoek tot faillietverklaring af, evenals het verzoek om veroordeling van de verweerster in de kosten. De beslissing werd genomen door rechter mr. C.G.E. Prenger, in aanwezigheid van griffier mr. C. Hulsegge.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:

1.[verzoeker 1]

wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker sub 1,
en,

2.[verzoeker 2]

wonende te [woonplaats 2] ,
verzoeker sub 2,
hierna tezamen te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster]
kantoorhoudende te [adres]
,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. M.W. Huijzer.

1.De procedure

De rechtbank heeft de behandeling van het op 25 juni 2024 ingekomen verzoekschrift bepaald op 16 juli 2024.
Ter zitting van 16 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • mr. M.B. van Voorthuizen, advocaat van verzoekers;
  • mr. M.W. Huijzer, advocaat van verweerster.
Verzoekers hebben op de zitting van 16 juli 2024 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op vandaag.

2.Standpunten

Standpunt verzoekers
Verzoekers verzoeken de rechtbank het faillissement van verweerster uit te spreken en verweerster te veroordelen in de kosten, omdat zij (opeisbare) vorderingen op verweerster hebben die niet worden betaald, sprake is van pluraliteit van schuldeisers (waarbij hun vorderingen als elkaars steunvorderingen hebben te gelden en er ook nog andere schuldeisers zijn) en verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Verzoekers hebben ter toelichting hierop het navolgende (samengevat) gesteld.
Verzoeker sub 1 is op 3 april 2018 in dienst getreden bij verweerster in de functie van glaszetter. Verzoeker sub 1 heeft over de periode december 2023 tot en met 15 januari 2024 geen loon ontvangen en is daarom een loonvorderingsprocedure gestart. Verweerster is bij vonnis van 24 januari 2024 veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon. Daarnaast is verweerster bij vonnis van 2 april 2024 veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, het vakantiegeld en de nog openstaande vakantiedagen. In totaal heeft verzoeker sub 1 van verweerster een bedrag van € 27.636,52 bruto, exclusief rente en kosten, opeisbaar te vorderen.
Verzoeker sub 2 is op 14 april 2014 in dienst getreden bij verweerster in de functie van projectleider. Verzoeker sub 2 heeft over de periode april 2024 tot en met 26 mei 2024 (datum van uitdiensttreding in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd) geen loon ontvangen. In totaal heeft verzoeker sub 2 van verweerster een bedrag van
€ 21.064,99 bruto, exclusief rente en kosten, te vorderen.
Verweerster laat ook nog andere schuldeisers onbetaald. [naam] , ook een werknemer van verweerster, heeft nog een bedrag van € 6.887,61 bruto, exclusief rente en kosten, te vorderen en een aannemer heeft nog een bedrag van ca. € 1.900,00 te vorderen.
Standpunt verweerster
Verweerster voert verweer tegen de vorderingsrechten van verzoekers en betwist dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
Verweerster heeft ter toelichting hierop het navolgende (samengevat) gesteld.
Uit de arbeidsovereenkomst en salarisspecificaties van verzoeker sub 1 blijkt dat verzoeker sub 1 niet bij verweerster, maar bij [bedrijf 1] in dienst is getreden en dat zij ook het loon betaalt. Verweerster is dan ook niet de werkgever van verzoeker sub 1. Tegen de verstekvonnissen gaat verweerster nog in verzet. Verzet is nog mogelijk omdat verweerster pas door de faillissementsaanvraag op de hoogte is geraakt van de verstekvonnissen. Ook tijdens de verzetprocedure zal aangevoerd worden dat verweerster niet de werkgever is van verzoeker sub 1.
Verweerster is ook niet de werkgever van verzoeker sub 2. Verzoeker sub 2 heeft weliswaar in 2014 een arbeidsovereenkomst gesloten met [verweerster] , maar door de overgang van onderneming op 22 november 2016 is verzoeker sub 2 van rechtswege in dienst getreden bij [bedrijf 2] en betaalt [bedrijf 2] sindsdien ook zijn loon. Verzoeker sub 2 heeft daarover in 2017 een brief ontvangen. Bij een overgang van onderneming hoeft geen nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten te worden. De werknemers gaan van rechtswege mee over op de verkrijger. Dat blijkt ook uit artikel 7:663 van het Burgerlijk Wetboek. Ook heeft verzoeker sub 2 niet eerder geklaagd over de brief waarin staat dat hij mee is over gegaan en tegen de salarisbetalingen vanuit [bedrijf 2] .
Nader standpunt verzoekers
Er is geen sprake van een overgang van onderneming. Dat verweerster is gaan schuiven met werknemers binnen de groep betekent nog niet dat er sprake is van een overgang van onderneming. Verzoekers zijn altijd hetzelfde werk blijven doen op hetzelfde adres en met dezelfde personen. Er is sprake van een schijnconstructie. Daarnaast heeft verzoeker sub 1 hier ook geen brief over ontvangen.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is. ‘Summierlijk blijken’ betekent dat de vordering(en) na een kort en eenvoudig onderzoek moet(en) blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
De rechtbank wijst het verzoek tot faillietverklaring af. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van verzoeker sub 1 (de heer De Boon)
Aan de vordering van verzoeker sub 1 zijn twee verstekvonnissen, van januari 2024 en
april 2024, ten grondslag gelegd, maar verweerster heeft ter zitting verklaard pas zeer recent te hebben kennisgenomen van deze vonnissen en heeft verklaard tegen deze vonnissen in verzet te zullen gaan. Ter zitting is gebleken dat de verstekvonnissen niet zijn betekend aan verweerster. Weliswaar heeft verzoeker sub 1 gewezen op een sommatiebrief van
12 juni 2024 (die overigens gericht is aan [bedrijf 1] en niet aan verweerster) waarin de vonnissen worden besproken; verweerster heeft weersproken voorafgaand aan de faillissementsprocedure kennis te hebben genomen van deze brief.
Voor de vraag of de vordering van verzoeker sub 1 summierlijk is gebleken, is de vraag of de verzetstermijn is verstreken relevant, nu verweerster voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom deze verstekvonnissen in de (eventuele) verzetprocedure geen stand zullen houden. Verweerster heeft namelijk gesteld dat niet zij, maar [bedrijf 1] de werkgever is van verzoeker sub 1 en verwijst daarbij naar de (op 3 april 2018) overeengekomen (en door verzoeker sub 1 overgelegde) arbeidsovereenkomst en naar de (door verzoeker sub 1 overgelegde) salarisspecificaties. Uit die arbeidsovereenkomst blijkt dat [bedrijf 1] (als werkgever) de arbeidsovereenkomst heeft gesloten met verzoeker sub 1. Daarnaast blijkt uit de salarisspecificaties dat [bedrijf 1] ook het loon heeft betaald aan verzoeker sub 1. Verzoeker sub 1 heeft dit verweer van verweerster onvoldoende weersproken. De rechtbank kan daarom, zolang de verzetstermijn niet is verstreken, niet zonder meer deze verstekvonnissen tot uitgangspunt nemen bij de beoordeling of summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoeker sub 1.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vraag of de verzetstermijn is verstreken in dit geval in het midden kan blijven, omdat van het vorderingsrecht van verzoeker sub 2 en van de opgevoerde steunvorderingen niet summierlijk is gebleken.
Ten aanzien van verzoeker sub 2 ( [verzoeker 2] )
De rechtbank stelt vast dat het oorspronkelijke arbeidscontract van verzoeker sub 2 is aangegaan met [verweerster] Onduidelijk is, of dit dezelfde juridische entiteit is als verweerster (die vrijwel dezelfde, maar niet geheel dezelfde handelsnaam heeft). Verweerster heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat er na het aangaan van het arbeidscontract met verzoeker sub 2 een reorganisatie en structuurwijziging heeft plaatsgevonden waarbij het arbeidscontract van verzoeker sub 2 is overgegaan op een andere onderneming ( [bedrijf 2] ). Niet weersproken is, dat verzoeker sub 2 in 2017 een brief heeft ontvangen van verweerster waarin staat dat hij mee is over gegaan naar [bedrijf 2] en dat [bedrijf 2] sindsdien zijn loon betaalt. De rechtbank kan tegen deze achtergrond en op basis van summier onderzoek niet concluderen dat het verweer van verweerster, dat niet zij maar [bedrijf 2] door de overgang van onderneming de werkgever is van verzoeker sub 2, in een bodemprocedure zonder redelijke kans van slagen is. Voor nader onderzoek naar de feiten en de juridische betekenis is in een faillissementsprocedure geen ruimte. Gelet hierop is ook hier het vorderingsrecht van verzoeker sub 2 onvoldoende vast komen te staan.
Pluraliteit van schuldeisers en faillissementstoestand
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet summierlijk gebleken van de (steun)vordering van [naam] . De ter zitting overgelegde sommatiebrief van [naam] is gericht ter attentie van [bedrijf 3] Gebleken is dat verweerster deel uit maakt van een groep en bij welke vennootschap [naam] in dienst is getreden, is onduidelijk en niet nader onderbouwd. Verzoekers hebben dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [naam] , als werknemer van verweerster, een (steun)vordering op verweerster heeft.
Ook is niet summierlijk gebleken van de ter zitting besproken maar niet overgelegde factuur van een aannemer van ca. € 1.900,00. Verweerster heeft betwist dat er een factuur van een aannemer aan haar gericht is geweest. De enkele mededeling dat verweerster een factuur van een aannemer onbetaald laat is onvoldoende en te weinig specifiek in het licht van de betwisting van verweerster.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Een en ander leidt er toe dat het verzoek tot faillietverklaring en het verzoek tot veroordeling van verweerster in de kosten zullen worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- wijst af het verzoek tot veroordeling van verweerster in de kosten.
Deze beschikking is op 23 juli 2024 gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. [1]