In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [voornaam minderjarige], geboren in 2013. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, die zich zorgen maakte over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige]. De vader van [voornaam minderjarige] heeft het ouderlijk gezag en woont samen met hem. Tijdens de zitting op 11 december 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond, waren de vader, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig. De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] gehoord en de aanwezigen hebben kunnen reageren op zijn verklaring.
De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige], die anderhalf jaar niet naar school was geweest. De vader voerde verweer en stelde dat hij goed voor [voornaam minderjarige] zorgt en dat de situatie verbeterd is nu hij weer naar school gaat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een positieve ontwikkeling gaande is en dat de vader de nodige hulp en begeleiding accepteert.
De kinderrechter oordeelde dat niet voldaan is aan het wettelijk criterium voor ondertoezichtstelling, zoals vastgelegd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Er was geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [voornaam minderjarige] en het verzoek van de Raad werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.N. van Geest als griffier.