ECLI:NL:RBROT:2024:1339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
10546326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout en schadevergoeding in overeenkomst van opdracht tussen advocaat en incassobureau

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01], een advocaat, en GGN Mastering Credit B.V., een incassobureau. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht waarbij GGN in opdracht van [eiser01] werkzaamheden heeft verricht. [eiser01] stelt dat GGN beroepsfouten heeft gemaakt, wat heeft geleid tot schade. Hij eist schadevergoeding van GGN, omdat hij meent dat de incassokosten niet correct zijn berekend en dat hij hierdoor een bedrag van € 6.234,78 aan rente heeft misgelopen. GGN daarentegen stelt dat zij te weinig afwikkelingskosten in rekening heeft gebracht, omdat zij dacht dat [eiser01] nog advocaat was, terwijl hij zich in werkelijkheid had uitgeschreven als advocaat.

De kantonrechter heeft de eis van [eiser01] voor het bedrag van € 11.164,- voor de niet geleverde fietsen afgewezen, omdat niet vaststaat dat deze schade daadwerkelijk is geleden. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat GGN een beroepsfout heeft gemaakt door enkelvoudige in plaats van samengestelde handelsrente te berekenen over het bedrag dat door de weduwe van de klant van [eiser01] moest worden betaald. Dit heeft geleid tot de toewijzing van het bedrag van € 6.234,78 aan schadevergoeding, met wettelijke rente.

Daarnaast heeft de kantonrechter de tegeneis van GGN afgewezen, omdat [eiser01] in de dagvaarding onjuist had vermeld dat hij zich op 1 januari 2020 had uitgeschreven als advocaat, terwijl dit pas op 1 januari 2021 het geval was. GGN kan daarom geen beroep doen op dwaling. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiser01], die grotendeels in het gelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10546326 CV EXPL 23-16318
datum uitspraak: 9 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] h.o.d.n. [handelsnaam01] als opvolger van Advocatenkantoor [naam kantoor01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
die zelf procedeert,
tegen
GGN Mastering Credit B.V.,
vestigingsplaats: Utrecht, tevens kantoor houdende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A. de Swart.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘GGN’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 30 mei 2023, met bijlagen 1 tot en met 18;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen A tot en met S;
  • de akte van [eiser01] , met bijlage 19;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen 20 tot en met 22;
  • de akte van [eiser01] , met bijlage 23.
1.2.
Op 10 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [eiser01] en met mr. J.A. de Swart en mr. M.J. van Rooij voor GGN.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
In opdracht van [eiser01] heeft GGN werkzaamheden verricht. Volgens [eiser01] heeft GGN dat niet goed gedaan, want beroepsfouten gemaakt, waardoor hij schade heeft geleden. Daarom eist hij GGN te veroordelen tot betaling aan hem van schadevergoedingen. Op haar beurt stelt GGN dat zij bij [eiser01] te weinig afwikkelingskosten (incassoprovisie) in rekening heeft gebracht voor haar werkzaamheden. Daarom eist zij [eiser01] te veroordelen tot betaling aan haar van het resterende deel van de afwikkelingskosten.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser01] heeft als advocaat werkzaamheden verricht voor een klant met een fietsenwinkel. Bij die klant heeft hij ook twee MultyCycle extreme fietsen, met 14-speed Rohloffnaven, gekocht. Die fietsen zijn geleverd met slechts drie versnellingen. [eiser01] is met de fietsen teruggegaan naar de winkel en heeft fietsen teruggekregen met negen versnellingen, wat hij ook niet heeft geaccepteerd. Afgesproken is dat de 14-speed Rohloffnaven geplaatst zouden worden, maar zover is het niet gekomen omdat de klant is komen te overlijden. Achteraf is ook gebleken dat het frame van de fietsen niet geschikt is voor de bedoelde naven met 14 versnellingen. Na het overlijden van de klant heeft [eiser01] als advocaat werkzaamheden verricht voor diens weduwe. Omdat zijn honorarium onbetaald bleef, heeft [eiser01] tegen de weduwe een procedure gevoerd. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 september 2018 is de weduwe tot betaling veroordeeld. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 14 juni 2022 - samengevat en voor zover nu van belang - het vonnis bekrachtigd wat betreft de veroordeling van de weduwe tot betaling aan [eiser01] van € 39.173,13 met handelsrente vanaf 29 april 2015 en het vonnis vernietigd voor het overige, en is de weduwe veroordeeld tot betaling van schadevergoeding in verband met de twee geleverde MuItiCycle extreme fietsen waaraan de 14-speed Rohloff naven ontbreken, met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
2.3.
GGN heeft in opdracht van [eiser01] in het voorjaar van 2020 de ten uitvoerlegging van het tegen de weduwe verkregen vonnis ter hand genomen. GGN heeft executoriaal derdenbeslag laten leggen, waarvan de weduwe op de hoogte is gesteld. Ook is de weduwe herhaaldelijk aangeschreven om tot betaling over te gaan van het bedrag van
€ 39.173,13 plus bedragen aan rente, waarbij steeds is uitgegaan van enkelvoudige handelsrente, en kosten. Het beslag heeft eenmalig geleid tot een betaling van € 6.049,59 aan GGN, waarvan zij, na inhouding van kosten, € 5.000,- heeft doorbetaald aan [eiser01] . Op 22 juni 2022 heeft de weduwe € 59.085,44 betaald door overboeking van dit bedrag naar de bankrekening van GGN. Op 24 juni 2022 heeft GGN aan de weduwe meegedeeld dat zij volledig is gekweten, dat het beslag is opgeheven en dat wordt overgegaan tot sluiting van het dossier. Op 27 juni 2022 heeft GGN € 58.364,01 betaald aan [eiser01] .
2.4.
De weduwe heeft op 1 juli 2022 nog € 1.600,- aan [eiser01] betaald onder vermelding dat het schadeloosstelling betreft voor de niet geleverde Rohloffnaven.
2.5.
Tussen [eiser01] en GGN is gecorrespondeerd over de afrekening. Naar boven is gekomen dat bij de weduwe enkelvoudige in plaats van samengestelde handelsrente in rekening is gebracht. GGN heeft de weduwe in september 2022 aangeschreven om het verschil in rente alsnog te voldoen, wat zij heeft afgewezen met een beroep op de aan haar verleende finale kwijting.
De eis
2.6.
[eiser01] stelt zich op het standpunt dat GGN wanprestatie heeft geleverd doordat het bedrag van € 39.173,13, dat bij de weduwe is geïncasseerd, is vermeerderd met enkelvoudige in plaats van samengestelde handelsrente. Hij vindt dit een beroepsfout. Hij is hierdoor € 6.234,78 aan rente misgelopen, welk bedrag hij niet meer van de weduwe zal krijgen omdat zij zich op de verleende finale kwijting beroept. Dat laatste, het verlenen van finale kwijting, levert volgens [eiser01] ook een beroepsfout op, ook omdat dit is gebeurd zonder zijn toestemming. Omdat het een algemene finale kwijting betreft, staat dit tevens in de weg aan het verkrijgen van een vergoeding voor de niet goed geleverde fietsen. In verband hiermee eist [eiser01] € 11.164,- als vergoeding voor de fietsen (de prijs van fietsen met een Rohloffnaaf), naast € 6.234,78 aan te weinig ontvangen wettelijke handelsrente. GGN is het hiermee niet eens.
De tegeneis
2.7.
GGN stelt dat zij voor de werkzaamheden die zij voor [eiser01] heeft verricht te weinig afwikkelingskosten in rekening heeft gebracht, want zij is ervan uitgegaan dat hij advocaat was, zodat zij het (lagere) advocatentarief heeft gehanteerd. Maar in de dagvaarding is vermeld dat [eiser01] zich op 1 januari 2020 heeft laten uitschrijven als advocaat. Omdat zij op dit punt heeft gedwaald en dit is veroorzaakt door de onjuiste mededeling van [eiser01] dat hij advocaat was, terwijl hij nu blijkens het handelsregister een incassobureau voert, vindt GGN dat zij het daarop van toepassing zijnde (hogere) tarief van 10% van het geïncasseerde bedrag mag hanteren. Daarom eist GGN het verschil tussen het bedrag dat volgens het hogere tarief in rekening gebracht had kunnen worden en het reeds door [eiser01] betaalde bedrag. Het gaat om € 7.014,71. [eiser01] is het hiermee oneens.
Wat vindt de kantonrechter
Ten aanzien van de eis
2.8.
[eiser01] eist twee bedragen aan schadevergoeding:
€ 11.164,- voor de fietsen;
€ 6.234,78 voor de misgelopen rente.
Hierover het volgende.
Ad. 1 Dit bedrag wordt afgewezen, omdat niet vaststaat dat [eiser01] schade voor de geleverde fietsen zonder de gewilde 14-speed Rohloffnaven € 11.164,- bedraagt. Evenmin staat vast dat de schade niet (meer) op de weduwe verhaalbaar zou zijn. Ter bepaling van de schade heeft het gerechtshof in haar arrest van 14 juni 2022 de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure. Die procedure heeft nog niet plaatsgevonden. De executiewerkzaamheden van GGN hebben hierop geen betrekking gehad. De werkzaamheden van GGN zijn gericht geweest op het innen van het bedrag van € 39.173,13 met handelsrente vanaf 29 april 2015, dat de weduwe op grond van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 september 2018 aan [eiser01] moest betalen. De opdracht van [eiser01] aan GGN dateert van voorjaar 2020. Gelet hierop wordt het standpunt van GGN gevolgd dat de door haar verleende finale kwijting niet ziet op [eiser01] aanspraak op schadevergoeding voor de aan hem niet goed geleverde fietsen. Kennelijk heeft de weduwe dit ook zo begrepen, gezien het feit dat zij na de finale kwijting nog € 1.600,- aan [eiser01] heeft betaald met de vermelding daarbij dat het om schadeloosstelling voor de niet geleverde Rohloffnaven gaat. Als [eiser01] dit bedrag onvoldoende vindt staat voor hem de weg van de schadestaatprocedure open.
Voor het eerst bij de mondelinge behandeling heeft [eiser01] nog gesteld dat het zonder overleg met hem aan de weduwe verlenen van finale kwijting tegenover hem onrechtmatig is geweest. Deze stelling - wat daar verder nog van zij - doet niet af aan wat hiervoor is overwogen over de finale kwijting, namelijk dat deze geen betrekking heeft op [eiser01] aanspraak op schadevergoeding voor de niet goed geleverde fietsen.
Ad.2 Dit bedrag wordt toegewezen, omdat de kantonrechter het standpunt van [eiser01] deelt dat hij mocht uitgaan van de deskundigheid van GGN wat betreft de ten uitvoerlegging van het vonnis en niet hoefde te controleren of GGN haar werk goed deed. De kantonrechter deelt ook het standpunt van [eiser01] dat GGN in juridische zin een beroepsfout heeft gemaakt door het bedrag van € 39.173,13 te vermeerderen met enkelvoudige in plaats van samengestelde handelsrente. In het te executeren vonnis is namelijk vermeld dat het door de weduwe te betalen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Als GGN zou hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan had zij, gelet op het bepaalde in lid 3 van het artikel, over het bedrag van € 39.173,13 van jaar tot jaar berekende handelsrente in rekening moeten brengen. Vaststaat dat dit niet is gebeurd. In het buitengerechtelijke traject en bij de mondelinge behandeling heeft GGN erkend dat zij dit niet goed heeft gedaan. Door deze tekortkoming, in combinatie met de finale kwijting die GGN voor dit onderdeel heeft verleend, heeft [eiser01] schade geleden. Hij kan de misgelopen rente niet meer bij de weduwe innen. Niet is in geschil dat het hierbij gaat om een bedrag van € 6.234,78.
GGN werpt tegen dat zij op grond van haar Algemene Voorwaarden niet aansprakelijk is voor schade die voortkomt uit gemaakte fouten, onzorgvuldigheid of nalatigheid van haar medewerkers, behalve als er sprake is van opzet en/of grove schuld. Dit verweer slaagt echter niet, want de kantonrechter is van oordeel dat er in dit geval sprake is van grove schuld. Hierbij is van betekenis dat diverse medewerkers van GGN betrokken zijn geweest bij de ten uitvoerlegging van het vonnis waarbij over de te betalen hoofdsom telkens enkelvoudige rente is berekend. Klaarblijkelijk hebben de diverse medewerkers van GGN meerdere malen niet onderkend dat enkelvoudige in plaats van samengestelde handelsrente werd berekend, terwijl de onderscheidenlijke renteberekeningen over een fors bedrag en over een periode van (meer dan) vijf jaar leiden tot aanzienlijke verschillen. Het behoort tot de (primaire) verantwoordelijkheid van GGN om de rente goed in kaart te brengen en het is, anders dan GGN heeft betoogd, niet de taak van [eiser01] om de renteberekeningen te controleren en eventueel bij GGN aan de bel te trekken. Dit leidt tot de slotsom dat de foutieve renteberekening in juridische termen berust op grove onoplettendheid van de kant van GGN. Zij kan daarom geen succesvol beroep op haar Algemene Voorwaarden doen.
Bij deze stand van zaken wordt het bedrag van € 6.234,78 toegewezen, met de wettelijke rente. Dus - anders dan gevorderd - niet met de wettelijke handelsrente, want het gaat nu om schadevergoeding en niet langer om betaling van een geldsom uit een handelsovereenkomst.
Ten aanzien van de tegeneis
2.9.
De tegeneis van € 7.014,71 aan afwikkelingskosten wordt afgewezen. De eis is gestoeld op de omstandigheid dat [eiser01] in de dagvaarding heeft vermeld dat hij zich op 1 januari 2020 heeft laten uitschrijven als advocaat. Op grond hiervan stelt GGN dat zij heeft gedwaald ten aanzien van zijn hoedanigheid van advocaat en daardoor ten onrechte haar advocatentarief bij hem in rekening heeft gebracht. Hiertegen heeft [eiser01] echter aangevoerd dat hij per abuis in de dagvaarding heeft vermeld dat hij vanaf 1 januari 2020 niet langer als advocaat fungeert. Hij heeft verduidelijkt dat hij op 1 januari 2021 is uitgeschreven van het tableau. Omdat dit niet is weersproken, wordt ervan uitgegaan dat [eiser01] in het voorjaar van 2020 dus als advocaat de opdracht aan GGN heeft verstrekt om het vonnis tegen de weduwe ten uitvoer te leggen. Kennelijk hanteert GGN in een dergelijk geval, wat ook tussen partijen is overeengekomen, een advocatentarief dat voor de opdrachtgever gunstig is. Aannemelijk is dat GGN er in november 2022, toen de discussie tussen partijen zich verder ontvouwde, mee bekend is geworden dat [eiser01] niet langer advocaat was maar dat heeft toen niet geleid tot correctie van of hernieuwd overleg over het tarief. GGN heeft ook niet uiteengezet op welke grond zij haar tarief tijdens een lopende opdracht mag aanpassen. Kortom, GGN kan niet succesvol een beroep op dwaling doen en ook overigens wordt geen reden gezien waarom GGN Tempel achteraf een hoger tarief zou mogen rekenen dan destijds overeengekomen.
Proceskosten
2.10.
GGN krijgt voor een belangrijk deel ongelijk, zowel in conventie als in reconventie, en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 109,44 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht, € 990,- aan salaris (3 punten x € 330,-) en € 132,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.924,44. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
3.1.
veroordeelt GGN om aan [eiser01] te betalen € 6.234,78 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 23 juni 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt GGN in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.924,44;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken.
465