Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verkoop, aflevering, verstrekking en het vervoeren van grote hoeveelheden cocaïne, alsook van witwassen. De verdachte, geboren in 1972, was betrokken bij de handel in cocaïne en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Tijdens de zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie, welke afspraken op 5 september 2024 schriftelijk zijn vastgelegd. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en vastgesteld dat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, met name door de onduidelijkheid in de tenlastelegging. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar de overige delen geldig verklaard. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 45 maanden geëist, waarbij rekening is gehouden met de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, waaronder de verkoop van grote partijen cocaïne en de impact op de samenleving, in overweging genomen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest, en is de tenuitvoerlegging van de straf geregeld volgens de geldende wettelijke voorschriften.