ECLI:NL:RBROT:2024:13396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
10/074893-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van grote hoeveelheden cocaïne en witwassen

Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verkoop, aflevering, verstrekking en het vervoeren van grote hoeveelheden cocaïne, alsook van witwassen. De verdachte, geboren in 1972, was betrokken bij de handel in cocaïne en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Tijdens de zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie, welke afspraken op 5 september 2024 schriftelijk zijn vastgelegd. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en vastgesteld dat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, met name door de onduidelijkheid in de tenlastelegging. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar de overige delen geldig verklaard. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 45 maanden geëist, waarbij rekening is gehouden met de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, waaronder de verkoop van grote partijen cocaïne en de impact op de samenleving, in overweging genomen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest, en is de tenuitvoerlegging van de straf geregeld volgens de geldende wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/074893-24
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].
Raadsman van de verdachte: mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. N.G.H. Verschaeren.

Kern van dit vonnis

Na een pro-formazitting zijn tussen de verdachte en de officier van justitie procesafspraken gemaakt. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst die is ondertekend door de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman op 5 september 2024. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de (totstandkoming van de) procesafspraken. Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman voornoemd besproken. Daarbij was een belangrijk element of de verdachte begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak konden hebben. Centraal bij het onderzoek op de zitting stond bovenal de beantwoording van de vragen van artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), meer in het bijzonder de vragen naar de geldigheid van de dagvaarding, het bewijs en de straf.

Geldigheid van de dagvaarding

De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij tezamen en in vereniging met één of meer andere(n) betrokken is geweest bij/verantwoordelijk is geweest voor de handel in harddrugs (partijen cocaïne) en witwassen. De volledige tenlastelegging, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, houdt in dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 08 maart 2021 te Almere en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een of meer) (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, te weten
- 350 kilo cocaïne, in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattend cocaïne, op 2 december 2020, en/of
- 500 kilo cocaïne, in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattend cocaïne, op 7 december 2020, en/of
- 200 kilo cocaïne, in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattend cocaïne, op 8 december 2020,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 08 maart 2021 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(telkens) (van) een of meer voorwerpen, te weten een of meer grote contante geldbedragen, te weten (in ieder geval)
- € 2.192.500,- op 3 december 2020, en/of
- € 5.000.000,- op 4 december 2020,
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)/geldbedragen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)/geldbedragen voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig/eigen misdrijf;
Partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2
In de tenlastelegging is in de omschrijving van feit 2 een opsomming opgenomen, die wordt voorafgegaan door de woorden ‘(in ieder geval)’. De rechtbank heeft op de terechtzitting ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of de tenlastelegging in zoverre wel voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de tenlastelegging in combinatie met het dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich dient te verdedigen.
Beoordeling
Een dagvaarding moet een opgave inhouden van het feit dat wordt ten laste gelegd en die opgave moet voldoende feitelijk en voldoende duidelijk zijn (artikel 261 Sv). Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De tenlastelegging voldoet niet aan de eis van voldoende duidelijkheid voor zover het gaat om de woorden ‘(in ieder geval)’. Die woorden duiden er namelijk op dat de tenlastelegging ook nog ziet op andere voorwerpen respectievelijk meer grote contante geldbedragen dan die met zoveel woorden zijn opgenomen in de opsomming in de tenlastelegging, maar het is niet duidelijk waarom het dan zou gaan. Daardoor wordt op dat punt onvoldoende duidelijk waartegen de verdachte zich dient te verdedigen. De dagvaarding wordt daarom nietig verklaard voor zover het onder feit 2 gaat om de woorden ‘(in ieder geval)’.
Tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier is voldoende duidelijk waarop het tweede feit op de dagvaarding voor het overige betrekking heeft, zodat de dagvaarding ten aanzien van dit feit voor het overige geldig zal worden verklaard.

Bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat de verdachte onder feit 1 partieel dient te worden vrijgesproken van de achter het tweede gedachtestreepje genoemde 500 kilo cocaïne, nu enkel een (grote) hoeveelheid kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte
1.
in de periode van 1 november 2019 tot en met 08 maart 2021 te Almere en Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden cocaïne, te weten
- 350 kilo cocaïne op 2 december 2020, en
- een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op 7 december 2020, en
- 200 kilo cocaïne op 8 december 2020;
2.
in de periode van 1 november 2019 tot en met 08 maart 2021 te Almere, althans in Nederland, (telkens) een of meer grote contante geldbedragen, te weten
- € 2.192.500,- op 3 december 2020, en
- € 5.000.000,- op 4 december 2020,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, en/of
daarvangebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Verboden gedragingen en strafbaarheid

Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2.
Witwassen
Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Procesafspraken
De rechtbank heeft op de zitting van 11 oktober 2024 de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt, met de verdachte besproken. Daarbij zijn de vrijwilligheid van de procesafspraken, de bewustheid van de verdachte ten aanzien van de (inhoud van de) procesafspraken, en de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken aan de orde gesteld.
De indruk die de rechtbank hierbij heeft bekomen, is dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan deze afspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252 en HR 10 oktober 2024,
De rechtbank heeft de inhoud van het dossier voorts verkort aan de verdachte voorgehouden en hem de gelegenheid gegeven daarop te reageren. Hiervan heeft de verdachte geen gebruik gemaakt.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 45 maanden met aftrek van voorarrest. Bij de vordering heeft de officier van justitie nadrukkelijk gewezen op de gemaakte procesafspraken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verkoop van drie grote partijen cocaïne en aan witwassen. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de grootscheepse drugshandel in ons land. Niet alleen zijn harddrugs schadelijk voor de volksgezondheid, maar de handel erin gaat niet zelden gepaard met ernstig geweld. Witwassen vormt voorts een ernstige aantasting van de legale economie en levert vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer een andersoortige bedreiging voor de samenleving op.
Beide feiten hebben een ontwrichtende en corrumperende uitwerking op de samenleving als geheel en daarmee op de Nederlandse rechtsorde. De verdachte heeft er blijk van gegeven zich hier niet om te bekommeren. De rechtbank houdt het ervoor dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 september 2024 blijkt dat de verdachte in Nederland een transactie van € 12.000,- heeft voldaan voor een feit soortgelijk aan feit 2.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de straf georiënteerd op straffen die in andere zaken van dit type worden opgelegd. Kijkend naar de ernst van de feiten en de hiervoor genoemde kwalijke samenhang tussen die feiten is een forse gevangenisstraf op zijn plaats. De afdoening van de zaak is in lijn met de gemaakte afspraken en leidt niet tot een uitkomst die niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak, zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting.
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 45 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.