In de zaak tegen de verdachte, geboren in 2002 en ingeschreven op een adres in Zwijndrecht, heeft de rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een aangeefster, die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde door het gebruik van slaappillen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en baseerde de aanklacht op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Tijdens de zitting op 7 oktober 2024 werd duidelijk dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster sterk verschilden. De aangeefster stelde dat zij door de slaappillen niet in staat was om weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen, terwijl de verdachte beweerde dat alles met wederzijdse instemming was gebeurd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist dat de aangeefster niet in staat was om haar wil te bepalen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.