ECLI:NL:RBROT:2024:13475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
10/750009-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepkwekerijen. De officier van justitie, mr. C.J.A. van der Maas, vorderde een bedrag van € 592.375,34 als wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten, ondanks zijn verdediging dat hij geen voordeel had genoten en dat hij in de ten laste gelegde periode met persoonlijke problemen kampte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 12.500,-. Vanwege een schending van de redelijke termijn is de betalingsverplichting verlaagd met 20%, waardoor de veroordeelde € 10.000,- aan de staat moet betalen. De rechtbank heeft ook de maximale duur van gijzeling vastgesteld op 72 dagen, indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is. De beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750009-12 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
gemachtigd raadsman mr. R. den Riet, advocaat te Amsterdam.

1.Procedure

Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie op 3 januari 2017 een conclusie van eis ingediend, waarna op 23 juni 2017 (door de veroordeelde) een conclusie van antwoord is ingediend, op 31 oktober 2023 een nadere conclusie van eis en op 4 januari 2024 (door de raadsman) een nadere conclusie van antwoord.
Op de regiezittingen van 14 juni 2017 en 22 januari 2020 heeft de rechtbank beslist om de ontnemingszaken van de veroordeelde en medeveroordeelden aan te houden in afwachting van de behandeling van de strafzaken in hoger beroep. De inhoudelijke behandeling in de ontnemingszaken heeft – gelijktijdig maar niet gevoegd – plaatsgevonden op 7 mei 2024.
De veroordeelde is, hoewel daartoe opgeroepen, niet op deze zitting verschenen.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2021 (hierna: het arrest in de strafzaak) is de veroordeelde veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het telen, bereiden en/of bewerken van een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, op verschillende adressen, in de periode 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013.
Het arrest is onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas, zoals deze na wijziging bij nadere conclusie van eis is komen te luiden, strekt tot:
  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
Voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie zich aangesloten bij de berekeningen in de ontnemingsrapporten Gruttostraat, Wasstraat, Ringerstraat, Rijen, Soesterberg, Stellendam en Oleanderstraat. Het voordeel per kwekerij is gebaseerd op het aantal oogsten dat daar, gelet op de onderliggende stukken uit het strafdossier, zou hebben plaatsgevonden, en de normen uit het BOOM-rapport en het Landelijk Drugsprijzen Systeem. Dat voordeel is vervolgens per kwekerij, voor zover daarbij meerdere personen betrokken waren, pondspondsgewijs verdeeld over de veroordeelde en de desbetreffende medeveroordeelde(n).

4.Standpunt verdediging

De ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, omdat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld. De veroordeelde kampte in de ten laste gelegde periode (1 april 2011 t/m 13 mei 2013) met diverse problemen, waaronder eenzaamheid, dakloosheid, cocaïnegebruik en schulden. Hij vond in die tijd onderdak bij de vader van de medeveroordeelde [medeveroordeelde] en werkte voor hem als chauffeur en beveiliger. In ruil daarvoor kreeg hij onderdak, een auto die hij mocht gebruiken, eten en drinken en wat zakgeld.
Door het opleggen van een ontnemingsmaatregel zal de veroordeelde in een financieel slechtere positie raken dan waarin hij verkeerde voor het plegen van de strafbare feiten.
Dit is in strijd met de bedoeling van artikel 36e Sr.

5.Beoordeling en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In zijn conclusie van antwoord van 23 juni 2017 heeft de veroordeelde (zelf) gesteld dat hij voor zijn werkzaamheden ‘pakweg 500 euro per maand’ verdiende. Uit de ontnemings-rapporten blijkt voldoende – door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen – dat deze werkzaamheden (ook) in verband kunnen worden gebracht met de verschillende kwekerijen. [1] De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld.
Verder acht de rechtbank de verklaring van de veroordeelde voldoende concreet en zal zij deze als uitgangspunt nemen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit de verklaring van de veroordeelde blijkt dat hij uitsluitend een uitvoerende rol heeft vervuld. Dit wordt ondersteund door het dossier en niet weersproken in het arrest in de strafzaak. Verder bevat het dossier geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de veroordeelde meer voordeel heeft verkregen uit zijn werkzaamheden dan zoals hij heeft verklaard.
Gesteld noch gebleken is over welke periode de veroordeelde € 500,- per maand ontving. Nu op basis van de ontnemingsrapporten voldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde gedurende de ten laste gelegde periode werkzaamheden heeft verricht voor de verschillende kwekerijen, ziet de rechtbank aanleiding om het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 500,- per maand te berekenen over de periode april 2011 tot mei 2013, oftewel 25 maanden.
Op grond van het voorgaande wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde uit zijn werkzaamheden heeft verkregen, geschat op (25 x € 500,- = )
€ 12.500,-.

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

6.1.
Inleiding
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak geldt echter het volgende.
6.2.
Overschrijding van de redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. In deze zaak is de redelijke termijn geschonden. Met de officier van justitie acht de rechtbank redenen aanwezig om vanwege deze schending de betalingsverplichting te verminderen met een percentage van 20% (€ 2.500).
6.3.
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van
(€ 12.500,- – € 2.500,- = )
€ 10.000,-aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

7.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op (€ 10.000,- / 50.000,- x 360 =)
72 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 12.500,-(zegge:
twaalfduizend vijfhonderd euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 10.000,-(zegge:
tienduizend euro) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
72(zegge:
tweeënzeventig)
dagen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 18 juni 2024.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie met nummer [proces-verbaalnummer], onderzoek Paine, deelonderzoek Gruttostraat, Wasstraat, Ringerstraat, Rijen, Soesterberg, Stellendam en Oleanderstraat.