ECLI:NL:RBROT:2024:13476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
10/750167-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennepplanten. De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is geschat op € 555.024,84. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit verschillende hennepkwekerijen, waarbij de vordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering gematigd moet worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, met inachtneming van een overschrijding van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met € 25.000,-. Uiteindelijk is de veroordeelde verplicht om € 530.024,84 aan de staat te betalen. De rechtbank heeft ook de maximale duur van gijzeling vastgesteld op 722 dagen, indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750167-11 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde](hierna: de veroordeelde),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
gemachtigd raadsman mr. T. Scheffer, advocaat te Amsterdam.

1.Procedure

Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie op 3 januari 2017 een conclusie van eis ingediend, waarna op 13 juni 2017 een conclusie van antwoord is ingediend, op 31 oktober 2023 een nadere conclusie van eis en op 19 december 2023 een nadere conclusie van antwoord.
Op de regiezittingen van 14 juni 2017 en 22 januari 2020 heeft de rechtbank beslist om de ontnemingszaken van de veroordeelde en medeveroordeelden aan te houden in afwachting van de behandeling van de strafzaken in hoger beroep. De inhoudelijke behandeling in de ontnemingszaken heeft – gelijktijdig maar niet gevoegd – plaatsgevonden op 7 mei 2024. De
veroordeelde is, hoewel daartoe opgeroepen, niet op deze zitting verschenen.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2021 (hierna: het arrest in de strafzaak) is de veroordeelde veroordeeld voor het medeplegen van het telen, bereiden en/of bewerken van een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, op verschillende adressen, in de periode 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013.
Het arrest is nog niet onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas, zoals deze na wijziging bij de nadere conclusie van eis en op de terechtzitting is komen te luiden, strekt tot:
  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering wordt gematigd. Bij de beoordeling van de vordering wordt nader ingegaan op de door de verdediging gevoerde verweren.

5.Beoordeling en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1.
Algemeen
Ondanks de bewezenverklaarde pleegperiode in het arrest in de strafzaak heeft de onderhavige uitspraak geen betrekking op wederrechtelijk voordeel dat is verkregen uit feiten die vóór 1 juli 2011 zijn gepleegd. Hierna wordt dus uitgegaan van de huidige wettekst van artikel 36e Sr.
5.2.
Deelonderzoek Wasstraat
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het deelonderzoek Wasstraat is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen worden hierna niet uitgewerkt; volstaan wordt met een samenvatting van de voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden. De vindplaatsen daarvan worden in de voetnoten vermeld.
Dit deelonderzoek ziet op de hennepkwekerij die op 9 november 2012 is aangetroffen in een bedrijfspand aan [adres 2], met daarin 1.095 hennepplanten. [1] Uit het arrest in de strafzaak volgt dat de veroordeelde betrokken is geweest bij het telen, bereiden en/of bewerken van hennepplanten op dit adres. De vraag die nu voorligt, is hoeveel de veroordeelde daarmee of met soortgelijke strafbare feiten als de verkoop van een grote hoeveelheid hennep waarvan aannemelijk is geworden dat hij deze heeft gepleegd – gelet op de concrete omstandigheden van het geval – daadwerkelijk heeft verdiend.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de tijdlijn in combinatie met de tapgesprekken blijkt dat op dit adres in de periode tussen 14 september 2011 en 10 november 2012 zes oogsten hebben plaatsgevonden. Die hebben in totaal een wederrechtelijk verkregen voordeel opgeleverd van € 577.563,-. Pondspondsgewijze verdeling per oogst tussen de veroordeelde en de medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2], plus – voor twee oogsten – de verdachte [verdachte], brengt het aan de veroordeelde toegerekende voordeel op een bedrag van € 170.355,-.
De verdediging heeft betwist dat de veroordeelde uit deze kwekerij voordeel heeft genoten, met verwijzing naar de verklaring die de medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] als getuige in de onderhavige zaak bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van het arrest in de strafzaak staat vast dat de veroordeelde aan deze kwekerij een bijdrage van substantieel gewicht heeft geleverd. [2] Het is aannemelijk dat hij daarmee geld heeft verdiend. De verklaring van de medeveroordeelde [medeveroordeelde 2], dat naar zijn weten de veroordeelde financieel niets van doen had met deze kwekerij, maakt dit niet zonder meer anders, nu [medeveroordeelde 2] niet is aangemerkt als de eigenaar van of investeerder in de kwekerij en gesteld noch gebleken is uit hoofde waarvan [medeveroordeelde 2] met zekerheid zou kunnen verklaren over de financiële betrokkenheid van de veroordeelde. Daar komt bij dat de veroordeelde zelf geen verklaring heeft afgelegd in zijn ontnemingszaak, ondanks dat hij daartoe genoegzaam in de gelegenheid is gesteld. De rechtbank acht het standpunt van de officier van justitie dat de veroordeelde door middel van deze kwekerij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, neemt de rechtbank het ontnemingsrapport en de nadere conclusie van eis als uitgangspunt. In afwijking daarvan gaat de rechtbank, op grond van de verklaring van [medeveroordeelde 2], ervan uit dat de eerste oogst is mislukt en dat de winst uit de volgende vijf oogsten € 60.000,- per oogst betrof. [3] [medeveroordeelde 2] heeft immers verklaard dat hij voor de derde oogst € 12.000,- heeft gekregen en dat dit 20% van de winst betrof. De rechtbank zal gelet op voornoemde verklaring van [medeveroordeelde 2] over het deel dat hij heeft ontvangen en de verklaring van [medeveroordeelde 1], dat hij geen winst ontving maar slechts een bedrag van € 500,- per maand, het wederrechtelijk verkregen voordeel niet pondspondsgewijs verdelen. Uitgaande van vijf oogsten acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van meer dan de
€ 170.355,-, zoals gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om ten laste van de veroordeelde van het gevorderde bedrag af te wijken.
5.3.
Deelonderzoeken Stellendam, Ringerstraat, Rijen en Soesterberg
Deze deelonderzoeken zien op de hennepkwekerijen die in 2012 en 2013 zijn aangetroffen in panden in Stellendam, Schiedam, Rijen en Soesterberg. Uit het arrest in de strafzaak volgt dat de veroordeelde betrokken is geweest bij het telen, bereiden en/of bewerken van hennepplanten op die adressen. Uit de rapporten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel blijkt dat de veroordeelde uit de verkoop van deze (bewerkte) planten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [4] De berekening van de bedragen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel in de deelonderzoeken moet worden geschat, is in die ontnemingsrapporten voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen onderbouwd en op onderdelen aangepast in de nadere conclusie van eis. De verdediging heeft de berekening niet weersproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de berekening af te wijken.
5.4.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op:
deelonderzoek Wasstraat € 170.355,00
deelonderzoek Stellendam € 17.778,59
deelonderzoek Ringerstraat € 157.654,25
deelonderzoek Rijen € 95.246,00
deelonderzoek Soesterberg
€ 113.991,00
Totaal € 555.024,84

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

6.1.
Inleiding
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak geldt echter het volgende.
6.2.
Verweer overschrijding van de redelijke termijn
De verdediging heeft gesteld dat de redelijke termijn met negen jaar is overschreden. Zij heeft bepleit dat dit een zodanig exorbitante overschrijding is dat de betalingsverplichting moet worden verminderd met 50%.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. In deze zaak is die termijn in aanzienlijke mate geschonden. Met de officier van justitie acht de rechtbank redenen aanwezig om vanwege deze schending de betalingsverplichting te verminderen met een percentage van 20%, maar met een maximum van € 25.000,-. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het procesverloop en de proceshouding van de veroordeelde.
6.3.
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van
€ 530.024,84(€ 555.024,84 minus € 25.000,-) aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

7.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 720 dagen (voor de eerste 500.000,-) plus 2 dagen (voor de resterende € 30.024,84 / 4.500.000,- X 360) is
722 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 555.024,84(zegge:
vijfhonderdvijfenvijftigduizend vierentwintig
euro en vierentachtig eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 530.024,84(zegge:
vijfhonderddertigduizend vierentwintig euro en vierentachtig eurocent) ter ontneming
van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
722(zegge:
zevenhonderdtweeëntwintig)
dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mr. H. Wielhouwer en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 18 juni 2024.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer 1], pagina 5 t/m 17 van de doorgenummerde bijlagen bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie met nummer [proces-verbaalnummer 2], onderzoek Paine, deelonderzoek Wasstraat (hierna: het ontnemingsrapport Wasstraat).
2.Arrest in de strafzaak, pagina 6 en 7.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeveroordeelde 2] bij de rechter-commissaris op 25 januari 2023.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie met nummer [proces-verbaalnummer 2], onderzoek Paine, deelonderzoek Stellendam, Ringerstraat, Rijen en Soesterberg.