ECLI:NL:RBROT:2024:13481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
10/044077-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering ter waarde van € 70.437,98 met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de veroordeelde werd verplicht om een bedrag van € 50.437,98 aan de staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontnemingsvordering, ingediend door officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper, betrof een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.437,98. De rechtbank oordeelde dat het verweer van de verdediging met betrekking tot een afgeloste lening slaagde, waardoor het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 50.437,98. De rechtbank baseerde haar oordeel op een kasopstelling die aantoonde dat de contante uitgaven van de veroordeelde niet in overeenstemming waren met zijn legale inkomsten. De verdediging had betoogd dat de ontnemingsvordering op nihil moest worden gesteld, maar de rechtbank verwierp dit argument, aangezien er geen bewijs was dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om het bedrag terug te betalen. De rechtbank legde ook een maximale gijzeling van 360 dagen op, mocht het verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk zijn. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/044077-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.

1.Procedure

Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie op 1 augustus 2023 een conclusie van eis ingediend. Vervolgens is door de raadsman een conclusie van antwoord ingediend. Op de zitting van 25 september 2024 heeft de officier van justitie een nader schriftelijk standpunt ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2024, gelijktijdig met het onderzoek van de strafzaak.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper strekt tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van
€ 70.437,98en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dit geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
Volgens de officier van justitie is op grond van de kasopstelling in het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ [1] (hierna: het rapport) aannemelijk geworden dat de veroordeelde tot het genoemde bedrag van
€ 70.437,98wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

3.Standpunt verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering op nihil wordt gesteld dan wel wordt gematigd. Bij de beoordeling van de vordering wordt nader ingegaan op de door de verdediging gevoerde verweren.

4.Beoordeling van de vordering

4.1.
Grondslag ontnemingsvordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering betreft artikel 36e, derde lid, Sr. Op grond van dit artikel kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie een ontnemings-maatregel worden opgelegd, indien aannemelijk is dat dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. In dat geval kan ook worden vermoed dat uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in de periode van zes jaren voorafgaande aan het plegen van het misdrijf wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten. Hetzelfde geldt voor voorwerpen die in die periode van zes jaren aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren.
Bij toepassing van artikel 36e, derde lid, Sr geldt voor wat betreft de daargenoemde ‘andere strafbare feiten’ als maatstaf of aannemelijk is dat dergelijke feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarbij is de rechter niet gehouden te concretiseren welke ‘andere strafbare feiten’ op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2]
Bij het beoordelen van deze ‘aannemelijkheid’ is een berekening volgens een eenvoudige kasopstelling van legale contante inkomsten versus contante uitgaven in het algemeen een zeer sterke aanwijzing, die echter kan wordt beïnvloed door de overige omstandigheden van het geval, waaronder de juistheid van een daartegen door de veroordeelde gevoerd verweer.
4.2.
Strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 oktober 2024 (hierna: het strafvonnis) [3] is de veroordeelde veroordeeld voor)
het opzettelijk tezamen met anderen op
3 maart 2022 binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1.434,10 kilogram cocaïneen voor niet-ambtelijke corruptie door de verzwijging van aangenomen geld in de periode van 1 november 2021 tot en met 3 maart 2022.
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat de hiervoor genoemde strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan. Dit zijn misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
4.3.
Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht het aannemelijk dat de feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Uit het rapport volgt namelijk dat in de periode van 19 november 2016 tot en met 30 mei 2022 het (contante) uitgavenpatroon van de veroordeelde niet strookt met zijn legale inkomsten. Het (positieve) verschil tussen de inkomsten en de uitgaven van de veroordeelde moet worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [4] zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
Voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, neemt de rechtbank – net als de officier van justitie – als uitgangspunt de eenvoudige kasopstelling uit het rapport.
De rechtbank zal hierna de post ‘Lening [naam 1] ’ uit de eenvoudige kasopstelling waartegen de verdediging (gedeeltelijk) verweer heeft gevoerd, afzonderlijk bespreken. De overige posten zullen, omdat zij niet of niet voldoende gemotiveerd zijn weersproken en voldoende aannemelijk zijn, conform het rapport worden meegenomen in de berekening.
Lening [naam 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat het bedrag aan contante uitgave ten aanzien van de lening van [naam 1] te hoog is. Het restant van deze lening van € 20.000,- is namelijk ingelost door [naam 2] . De verdachte diende dit bedrag van € 20.000,- nog aan
[naam 2] af te lossen.
Dit verweer slaagt. De verdediging heeft voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde voor het nog achterstallige bedrag van € 20.000,- een – zo begrijpt de rechtbank – nieuwe lening is aangegaan. Gelet op het vorenstaande zal dit bedrag op de post lening [naam 1] in mindering worden gebracht. Dit brengt met zich dat de werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen naar beneden zal worden bijgesteld naar
€ 83.745,48. [5]
4.4.
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan het door de veroordeelde in de periode van 19 november 2016 tot en met 30 mei 2022 geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt worden berekend:
Beginsaldo contant geld € 0,00
Legale contante ontvangsten inclusief kasopnamen
€ 56.272,50
Totaal beginsaldo en legale ontvangsten € 56.272,50
Eindsaldo contant geld € 22.965,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 33.307,50
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen € 83.745,48
Wederrechtelijk verkregen voordeel (verschil) € 50.437,98

5.Vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Draagkrachtverweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde geen draagkracht heeft om enig bedrag te kunnen betalen. Om die reden is verzocht de betalingsverplichting vast te stellen op nihil.
5.2.
Beoordeling verweer
Uitgangspunt is dat de draagkracht van de veroordeelde pas aan de orde kan komen in de executiefase. In deze fase van de procedure heeft een draagkrachtverweer in beginsel alleen kans van slagen, indien duidelijk is dat de veroordeelde nu geen draagkracht heeft en in de toekomst niet zal hebben. Deze uitzondering doet zich nu niet voor. Niet is gebleken dat de veroordeelde niet in staat is, of in de toekomst niet in staat zal zijn, het wederrechtelijke genoten voordeel terug te betalen. Het gevoerde draagkrachtverweer kan daarom niet slagen.
5.3.
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van
€ 50.437,98aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

9.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op maximaal
360 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 50.437,98(zegge: vijftigduizendvierhonderdzevenendertig euro en
achtennegentig eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 50.437,98(zegge:
vijftigduizendvierhonderdzevenendertig euro en achtennegentig eurocent) ter ontneming
van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
360 dagen(zegge: driehonderdzestig dagen);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mr. M.K. Asscheman-Versluis en mr. S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Erasmus, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 9 oktober 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Contante uitgaven
Ed Nobel € 1.200,00
Servicemarkt € 187,60
Leeuwen 2wielers € 5.500,00
Aquasport € 2.119,75
Manfield € 384,92
Jaloezieënfabriek € 3.893,00
Chipperformance € 7.995,21
LKQ Fource € 679,00
[naam 3] € 3.581,00
[naam 1] (lening + 4%) € 29.920,00
Contante stortingen op rekening
€ 28.285,00
€ 83.745,48

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, proces-verbaal nummer [PV-nummer] , documentcode [documentcode] , onderzoek Veldschuit / [onderzoekscode] , d.d. 14 februari 2023, alsmede de daarbij horende bijlagen.
2.Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:414.
3.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2024 met parketnummer 10/044077-22.
4.Hoge Raad 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087.
5.Een overzicht van de werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen is in een bijlage bij dit vonnis opgenomen.