ECLI:NL:RBROT:2024:13525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
10-294085-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van drie kilo cocaïne in een auto in een parkeergarage

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 13 september 2024 in Rotterdam werd aangehouden met 3055 gram cocaïne in zijn auto. De verdachte, een taxichauffeur, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van deze harddrugs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in zijn auto, ondanks zijn verklaring dat hij niet wist dat hij drugs vervoerde. De rechtbank achtte het bewijs overtuigend en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd een geldbedrag van € 790,00 in beslag genomen, dat aan de verdachte werd teruggegeven. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat harddrugs een ernstig maatschappelijk probleem vormen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-294085-24
Datum uitspraak: 23 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
woonachtig op [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. M. Šćulić, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 3055 gram cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Er was geen verdenking die een doorzoeking in de auto van de verdachte rechtvaardigde. Bovendien is de wijze waarop de verdachte volgens de politie toestemming voor deze doorzoeking heeft gegeven, niet op juiste wijze verlopen. Zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, is er voorafgaand aan de doorzoeking in de auto van de verdachte niet in een voor de verdachte begrijpelijke taal geverifieerd of hij begreep dat de politieagenten de cautie aan hem gaven en aan hem vroegen of hij drugs bij zich had. De verdachte weerspreekt hiermee dat deze interactie is gegaan zoals de politie beschreven heeft. Omdat de verdachte niet begreep wat er aan hem gevraagd werd, is de doorzoeking van de auto onrechtmatig geweest. Om deze reden moeten de resultaten van de doorzoeking op grond van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen moet leiden tot vrijspraak.
4.1.2.
Beoordeling
Op 12 september 2024 ontving de Nederlandse politie een informele telefonische melding van de Duitse politie dat er een Duitse Volkswagen met het kenteken [kenteken] naar Nederland op weg was om cocaïne op te halen. De inzittenden hebben voor één nacht ingecheckt in een hotel in Nederland. De Nederlandse politie heeft de auto op 13 september 2024 enige tijd gevolgd. Op een gegeven moment reed de Volkswagen een ondergrondse parkeergarage in Rotterdam in en parkeerde naast een Audi met een Servisch kenteken. De politie zag vervolgens een interactie tussen de bestuurder van de Audi en de bestuurder en de bijrijder van de Volkswagen en vermoedde dat deze interactie verband hield met de eerdergenoemde melding over de cocaïne. Na het observeren van de interactie heeft de politie de betrokkenen staande gehouden en de voertuigen doorzocht. De verdachte was de bestuurder van de Audi. In zijn auto werd een Albert Heijn bigshopper aangetroffen met ingetapede blokken. Uit onderzoek is gebleken dat het hierbij ging om drie blokken cocaïne van elk ongeveer een kilo.
Vormverzuim
In tegendeel tot hetgeen is aangevoerd door de verdediging, is er geen sprake geweest van een vormverzuim. Daarbij wordt met name belang gehecht aan het gedetailleerde proces-verbaal van bevindingen waarin de politieagenten hebben beschreven dat zij de verdachte staande hielden, hem in het Engels de cautie gaven en van de verdachte in het Engels de bevestiging kregen dat hij de politie had begrepen. Vervolgens heeft de politie beschreven dat zij aan de verdachte vroegen of hij drugs bij zich had, waarop de verdachte heeft verklaard dat deze “in de tas” zaten, waarbij hij wees naar de Albert Heijn bigshopper die in de Audi stond. Op het moment dat de verdachte vertelde dat er drugs in de Albert Heijn tas zaten, was de politie op grond van artikel 9 van de Opiumwet bevoegd om in de auto en de tas te kijken. Nadat zij in die tas ingetapede blokken met vermoedelijk cocaïne zagen, waren zij op grond van hetzelfde artikel ook bevoegd om deze in beslag te nemen.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal te twijfelen, mede omdat de verdachte pas voor het eerst ter zitting met zijn lezing is gekomen en de gang van zaken zoals beschreven door de politie niet op een eerder moment – ook niet nadat het hem eerder was voorgehouden – heeft betwist.
Er is gelet op het voorgaande niet gebleken van een vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Opzet
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij als taxichauffeur van Servië naar Nederland was gereden en dat hem in Servië door een (nagenoeg onbekende) man was gevraagd om persoonlijke spullen op te halen in Nederland en deze terug te brengen naar Servië. De verdachte zou vervolgens de Albert Heijn tas bij de genoemde parkeergarage hebben gekregen van een derde persoon en pas bij zijn auto hebben gezien dat hier vermoedelijk verdovende middelen in zaten. Kort hierna zou de interactie met de inzittenden van de Volkswagen hebben plaatsgevonden, waarna de verdachte werd aangehouden. De verdachte verklaart dat hij niet van tevoren wist dat hij verdovende middelen moest ophalen en dat hij hier ook geen beloning voor zou krijgen.
De rechtbank vindt deze verklaring niet geloofwaardig. Hierbij is onder andere van belang dat de verdachte ook deze verklaring pas ter zitting voor het eerst heeft gegeven en dat hij op eerdere momenten op belangrijke punten anders heeft verklaard. Daarnaast is het zeer onaannemelijk dat een opdrachtgever het transport van Nederland naar Servië van drie kilo cocaïne met een zeer hoge waarde zou toevertrouwen aan een persoon die niet weet dat hij drugs moet vervoeren, die hij nauwelijks kent en aan wie ook geen beloning is toegezegd voor dit transport. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte wist dat er cocaïne in de tas zat en concludeert zodoende dat er sprake was van opzet op het aanwezig hebben van de cocaïne.
Overige handelingen
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de andere tenlastegelegde handelingen met betrekking tot de cocaïne niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 13 september 2024 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 3055 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is aangehouden met meer dan drie kilo cocaïne in zijn auto. Harddrugs vormen een ernstig maatschappelijk probleem, mede omdat deze gepaard gaan met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, zoals geweldsfeiten, corruptie, witwassen en wapenbezit. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit en de criminaliteit die daaruit voortvloeit. Daarnaast zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot. Vanwege de verslavende aard van harddrugs ervaren gebruikers regelmatig schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen. De verdachte heeft met zijn handelen kennelijk geen oog gehad voor deze gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. Het strafblad leidt dus niet tot strafverhoging.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten schrijven bij een veroordeling voor het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden voor. Gelet op het voorgaande zal een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Er is een geldbedrag van € 790,00 in beslag genomen. De officier van justitie en de verdediging hebben gevorderd dan wel verzocht om dit geldbedrag terug te geven aan de verdachte. Ten aanzien van dit geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 790,00 met goednummer [proces-verbaalnummer].
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en P.T. Verweijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 december 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 3055 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet