ECLI:NL:RBROT:2024:13548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/10/689719 / FA RK 24-8652
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvaarding van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een internationale kinderbeschermingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de Zweedse autoriteit, The Social Authority of Arvika Municipality, om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te aanvaarden met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid over twee minderjarigen. De procedure is gestart op 29 oktober 2024 en de mondelinge behandeling vond plaats op 9 december 2024. De vader van de minderjarigen, die in Zweden verblijven, is niet verschenen tijdens de behandeling, terwijl de tante en de raad voor de kinderbescherming wel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen een bijzondere band met Nederland hebben, aangezien zij de Nederlandse nationaliteit bezitten en eerder in Nederland hebben gewoond. De rechtbank oordeelt dat zij beter in staat is om het belang van de minderjarigen te beoordelen dan de Zweedse rechter, vooral gezien de omstandigheden waaronder de moeder is overleden en de huidige situatie van de minderjarigen. De rechtbank aanvaardt daarom de bevoegdheid op grond van artikel 12 van de Brussel II-ter verordening. Tevens is er opgemerkt dat er een procedure loopt in Zweden, maar de Zweedse autoriteit heeft toegezegd deze in te trekken, waardoor er geen sprake is van litispendentie. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer: C/10/689719 / FA RK 24-8652
Beschikking van 20 december 2024 op grond van artikel 12 Brussel II-ter
in de zaak van:
The Social Authority of Arvika Municipality, hierna: de Zweedse autoriteit,
gevestigd te Arvika (Zweden).
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[naam vader], hierna: de vader,
verblijvende te [verblijfplaats] (Zweden).
[naam tante], hierna: de tante,
wonende te [woonplaats] .
De raad voor de kinderbescherming Den Haag, hierna: de raad,
gevestigd te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de Zweedse autoriteit, ingekomen op 29 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2024, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek tot voogd (zaaknummer C/10/690741 / FA RK 24-9139), waarop afzonderlijk is beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de Zweedse autoriteit, vertegenwoordigd door [persoon A] en bijgestaan door de juridisch adviseur [persoon B] beiden via videoverbinding;
  • de tante;
  • de raad, als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon C] en [persoon D] ;
  • de gecertificeerdeinstelling Jeugdbescherming West (hierna: JBW), vertegenwoordigd door [persoon E] .
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De vader en [naam moeder] (hierna: de moeder) zijn gehuwd op [huwelijksdatum] .
2.2.
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna: de minderjarigen.
2.3.
De moeder is overleden op [overlijdensdatum] te [plaats] (Zweden).
2.4.
De vader is op dit moment van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5.
De minderjarigen verblijven bij de tante.
2.6.
De vader en minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder had de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
De Zweedse autoriteit verzoekt, met tussenkomst van het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming via de Nederlandse en Zweedse autoriteiten, de rechtbank Rotterdam de bevoegdheid met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarigen te aanvaarden. Ter onderbouwing stelt de Zweedse autoriteit dat de rechter in Nederland beter geschikt is het belang van de minderjarigen te beoordelen, te meer omdat de minderjarigen inmiddels hun gewone verblijfplaats in Alblasserdam (Nederland) hebben.
3.2.
Op grond van artikel 12 lid 1 en 2 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter) kan het gerecht dat bevoegd is te beslissen in een zaak een andere lidstaat, waarmee het kind een bijzondere band heeft en daarom beter in staat is het belang van het kind in de specifieke zaak te beoordelen, verzoeken de bevoegdheid uit te oefenen.
3.3.
Allereerst beoordeelt de rechtbank of de Zweedse autoriteit het verzoek kan indienen en dus valt onder de term ‘het gerecht’ als genoemd in artikel 12 Brussel II-ter.
Op grond van artikel 2 lid 2 onder 1 Brussel II-ter wordt de term gerecht als volgt gedefinieerd:
“een autoriteit in een lidstaat die bevoegd is ter zake van de aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen”.
Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de term “gerecht” ruim worden uitgelegd, zodat het tevens administratieve of andere autoriteiten omvat die bevoegdheden uitoefenen in zaken over de ouderlijke verantwoordelijkheid. In dit geval is de The Social Authority of Arvika Municipality een autoriteit, die bevoegdheden kan uitoefenen als bedoeld in artikel 2 lid 2 onder 1 Brussel II-ter. De Zweedse autoriteit wordt daarom ontvangen in het verzoek.
3.4.
Vervolgens moet de rechtbank, op grond van artikel 12 Brussel II-ter, beoordelen of de minderjarigen een bijzondere band hebben met Nederland en de rechtbank beter in staat is het belang van de minderjarigen in deze specifieke zaak te beoordelen.
3.5.
Of een kind een bijzondere band heeft met Nederland wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 12 lid 4 Brussel II-ter. De minderjarigen zijn in Nederland geboren en zij hebben tot 2021 in Nederland gewoond. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. Op dit moment wonen zij weer in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minderjarigen een bijzondere band hebben met Nederland op grond van artikel 12 lid 4 sub a, b en c Brussel II-ter.
3.6.
Hierna beoordeelt de rechtbank of het aanvaarden van de bevoegdheid in het belang is van de minderjarigen. Daarbij gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. De minderjarigen woonden met hun ouders sinds 2021 in Zweden en gingen daar naar school. Op 8 augustus 2024 zijn de minderjarigen getuige geweest van de ernstige mishandeling op hun moeder, als gevolg waarvan de moeder is overleden. Gelet op verdenking van partnerdoding is vader gedetineerd in Zweden en zijn de minderjarigen in Zweden onmiddellijk onder toezicht gesteld op grond van § 6 van de Zweedse wet betreffende gedwongen jeugdzorg (hierna: de LVU). De minderjarigen zijn eerst in een tehuis geplaatst, maar als snel kwamen de ouders en zus van de moeder naar Zweden. Net als de minderjarigen hebben ook hun familie en de vader de wens uitgesproken de minderjarigen naar Nederland te laten gaan. De Zweedse autoriteit heeft, na onderzoek, goedkeuring gegeven aan het vertrek van de minderjarigen naar Nederland. Na de begrafenis van hun moeder op 13 september 2024 zijn de minderjarigen met hun familie (moederszijde) naar Nederland gegaan. Op 27 september 2024 zijn de minderjarigen door de rechtbank in Zweden onder toezicht gesteld op grond van artikel 2 van de LVU. De Zweedse autoriteit heeft ook een verzoek met betrekking tot de voogdij ingediend bij de rechtbank in Zweden (districtsrechtbank Värmland) om grootmoeder, moederszijde, te benoemen tot speciaal of tijdelijk gevolmachtigd vertegenwoordiger over de minderjarigen. In deze procedure is nog geen uitspraak geweest. Op dit moment wonen de minderjarigen bij de tante en haar gezin in Nederland. Zij gaan naar school en hebben hier sociale activiteiten. Het is de bedoeling dat de minderjarigen in Nederland blijven wonen bij hun tante. In het belang van de minderjarigen moet zo snel mogelijk de juiste hulpverlening en begeleiding opgestart worden bij onder meer het verwerken van het verlies van hun moeder, de manier waarop zij is overleden en de verantwoordelijkheid van vader bij dit overlijden. De rechtbank is alles overziend van oordeel dat de rechtbank Rotterdam beter in staat is dan de Zweedse rechter om een verzoek ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarigen te behandelen en te beoordelen. Omdat de minderjarigen in Nederland verblijven, kan deze rechtbank betrekkelijk eenvoudig informatie opvragen bij instanties, waardoor sneller en efficiënter op verzoeken ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarigen kan worden beslist. De rechtbank acht de overdracht van de bevoegdheid daarom in het belang van de minderjarigen.
Conclusie
3.7.
Deze rechtbank zal, in het belang van de minderjarigen, de bevoegdheid aanvaarden op grond van artikel 12 Brussel II-ter.
3.8.
Vast staat dat er ten tijde van de mondelinge behandeling een procedure loopt in Zweden, bij de districtsrechtbank Värmland, over de voogdij van de minderjarigen naar aanleiding van een verzoek van de Zweedse autoriteit. Dit betekent dat mogelijk sprake zou zijn van litispendentie. Echter, de Zweedse autoriteit heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd hun verzoek in Zweden diezelfde dag in te trekken. Daarom is geen sprake meer van litispendentie. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat de beslissing tot aanvaarding van de bevoegdheid meebrengt dat de Zweedse rechter zal afzien van het uitoefenen van de bevoegdheid (artikel 12 lid 2 Brussel II-ter).
3.9.
Met het aanvaarden van de bevoegdheid wordt niet de al in Zweedse aanhangige procedure overgedragen. Dit betekent dat er in Nederland bij deze rechtbank een (nieuw) verzoekschrift moet worden ingediend. De raad heeft een verzoekschrift ingediend (bekend onder zaaknummer C/10/690741 / FA RK 24/9139), dat rechtbank gelijktijdig met het onderhavige verzoek heeft behandeld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
aanvaardt de bevoegdheid overeenkomstig artikel 12 Brussel II-ter ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.M. de Witte, griffier, op 20 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.