ECLI:NL:RBROT:2024:13581

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/688753 / JE RK 24-2393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagsbeëindiging

Op 4 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) en de machtiging tot uithuisplaatsing (MUHP) van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter oordeelt dat, hoewel de OTS en MUHP niet langer de geëigende maatregelen zijn, het belangrijk is dat de kinderen bij hun pleegouders blijven wonen in afwachting van een onderzoek naar gezagsbeëindiging door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een instabiele opvoedomgeving hebben geleefd en dat er nog steeds zorgen zijn over hun welzijn. De omgang met de moeder verloopt problematisch, en de kinderen ervaren veel spanning rondom deze omgang. De kinderrechter heeft besloten de OTS en MUHP te verlengen tot 1 juli 2025, maar voor een kortere duur dan verzocht, gezien het lopende onderzoek van de Raad. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft om de regie te voeren en de kinderen te beschermen tegen de conflicten tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688753 / JE RK 24-2393
Datum uitspraak: 4 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P. van Tour, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] ,
[naam pleegmoeder] en [naam pleegvader],
hierna te noemen: de pleegouders, wonende in [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 5 november 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de toetsingsbrief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van 29 november 2024;
  • het evaluatieverslag van de Psychologen Kinderpraktijk van 8 november 2024;
  • de reactie op het verzoekschrift met bijlagen namens de moeder van 2 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader (gedurende het eerste deel van de zitting);
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. Zij hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat zij hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de grootouders (vz), tevens de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van 22 december 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 1 januari 2025. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 januari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 26 september 2024 zijn de pleegouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om – kort gezegd - met het gezag over de kinderen belast te worden.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en brengt het volgende naar voren. De omgang met de moeder verloopt onvoldoende en de kinderen vertonen weerstand tegen de omgang. De jeugdbeschermer heeft, samen met hulpverlening, geprobeerd om de omgang positief te laten verlopen en de moeder handvatten te bieden om beter bij de kinderen aan te sluiten, maar dit is onvoldoende van de grond gekomen. De moeder weigert de nodige ondersteuning.
4.2.
De GI merkt ter zitting op dat zij zich realiseert dat zij de omgang niet eigenmachtig had mogen wijzigen, omdat bij beschikking van 8 juli 2020 de voorzieningenrechter van deze rechtbank de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft vastgelegd. Bij die beschikking is bepaald dat de moeder en de kinderen wekelijks op zaterdag omgang hebben. De GI heeft pas recent van deze beschikking kunnen kennis nemen. De GI weet dat - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 - de GI niet zelfstandig een eerdere rechterlijke beschikking inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of de omgang mag wijzigen. [1] De GI zal daarom snel een verzoek tot wijziging van de omgang indienen.
4.3.
Inmiddels is de Raad een onderzoek naar gezagsbeëindiging van de ouders gestart. Het onderzoek zal naar verwachting drie maanden duren. De GI heeft geen bezwaar tegen gedeeltelijke toewijzing van haar verzoek onder aanhouding van het restant in afwachting van het Raadsonderzoek.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ingestemd met het verzoek, maar de moeder is het niet eens met de motivering van het verzoek. De kern van het probleem is dat de kinderen in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen. Het is van belang dat de kinderen zowel met de moeder als de vader omgang willen hebben. De GI heeft ten onrechte de rechterlijke uitspraak over de omgang naast zich neergelegd. Daarnaast staat de moeder niet achter het ingestelde raadsonderzoek.

6.Het standpunt van de vader

6.1.
De vader brengt ter zitting het volgende naar voren. De ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde. De ondertoezichtstelling duurt al vier jaar, er verandert te weinig en het is vervelend voor de kinderen. Daarnaast is het niet goed voor de kinderen om wekelijks omgang met de moeder te hebben; dat heeft de moeder zelf veroorzaakt. De vader begrijpt de discussie over de rechterlijke uitspraak aangaande de omgang niet. Wel vindt hij het positief dat de Raad onderzoek uitvoert naar gezagsbeëindiging van de moeder.
6.2.
De vader vindt dat ter zitting onwaarheden verteld worden. Daarom verlaat hij vroegtijdig de zittingszaal.

7.Het standpunt van de pleegouders

7.1.
Door en namens de pleegouders wordt ingestemd met het verzoek. De pleegouders verzoeken het verzoek voor een kortere duur te verlengen dan verzocht, met aanhouding van het overige. De ondertoezichtstelling is belastend voor zowel de kinderen als de pleegouders. Het perspectief van de kinderen ligt bij de pleegouders, waardoor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen zijn. Verlenging van de maatregelen is echter wel noodzakelijk om de plaatsing van de kinderen te kunnen waarborgen in afwachting van het raadsonderzoek.
7.2.
De omgang met de moeder is belastend voor de kinderen. Hoewel de pleegouders de omgang met de moeder altijd hebben ondersteund, misdraagt de moeder zich tijdens de omgang en daarom hebben de pleegouders ingegrepen. Het standpunt van de moeder is frustrerend, omdat de omgang de trauma’s van de kinderen aanwakkert.
7.3.
De pleegvader begrijpt de discussie over de omgang tussen de kinderen en de moeder evenmin. Ook hij verlaat de zittingzaal vroegtijdig.

8.De beoordeling

8.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
8.2.
Er zijn nog onverminderd zorgen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De kinderen hebben in het verleden een instabiele opvoedomgeving gekend, doordat beide ouders met persoonlijke problematiek kampen. De kinderen hebben hier nog steeds veel last van, onder meer door herbelevingen en doordat er nog steeds strijd is tussen de ouders. De pleegouders hebben de nodige hulp voor de kinderen ingeschakeld en de kinderen staan onder behandeling van kinderpsychologen.
8.3.
De omgang met de moeder vindt begeleid plaats en is door de GI, in overleg met de pleegouders, beperkt naar eenmaal per maand in plaats van wekelijks. [minderjarige 1] wil op dit moment geen omgang meer met de moeder. De kinderen vertonen tijdens de momenten rondom de omgang veel spanning. Zij hebben aangegeven geen plezier te beleven aan de omgang en zij voelen zich niet begrepen door de moeder.
8.4.
Bij beschikking van 8 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgelegd, inhoudende dat de moeder en de kinderen wekelijks op zaterdag omgang met elkaar hebben. Onweersproken heeft de GI gesteld dat zij pas sinds kort op de hoogte is van deze uitsprak. Gelet op het voornoemde arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 dient de GI onder de huidige omstandigheden een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen. Ter zitting heeft de GI aangegeven hiertoe te zullen overgaan.
8.5.
De kinderrechter heeft ter zitting geconstateerd dat de vader en de pleegvader niet lijken te begrijpen dat zij alle – de (pleeg)ouders en de GI – aan rechterlijke uitspraken zijn gebonden. Door dit gebrek aan begrip zijn de emoties tijdens de zitting dusdanig hoog opgelopen dat de vader en de pleegvader de zittingzaal voortijdig hebben verlaten. De pleegmoeder en de moeder hadden hun emoties wel onder controle en hebben tijdens de zitting actief meegedacht over de meest wenselijke situatie voor de kinderen.
8.6.
De kinderrechter heeft daarnaast geconstateerd dat de drie kinderen fors belast worden met zaken die alleen de volwassenen aangaan. De kinderen blijken op de hoogte van kwesties die tussen de volwassenen zijn voorgevallen. De (pleeg)ouders behoren zich te realiseren dat dit zeer belastend voor de kinderen en slecht voor hun ontwikkeling is. De (pleeg)ouders behoren er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de kinderen niet belast worden met volwassen-zaken.
8.7.
De kinderrechter is – alles overziend – van oordeel dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft om de regie te voeren en om met de (pleeg)ouders te bespreken op welke wijze zij de kinderen buiten hun onderlinge strijd gaan houden. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen. [2]
8.8.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. De kinderen verblijven al langere tijd bij de pleegouders en zij ontwikkelen zich hier goed. Zij voelen zich thuis bij de pleegouders en profiteren van de regelmaat en goede verzorging die hun door de pleegouders worden geboden. De Raad stemt in met verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
8.9.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn strikt genomen niet langer de geëigende maatregelen, omdat de GI van mening is dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt. Nu echter op dit moment de Raad onderzoek doet naar gezagsbeëindiging van de ouders, is het van belang dat het verblijf van de kinderen bij de pleegouders wordt voortgezet, met begeleiding van een jeugdbeschermer en in afwachting van de rapportage en eventuele verdere stappen van de Raad. De kinderrechter zal daarom ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, omdat deze noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de drie kinderen. [3]
8.10.
De kinderrechter ziet wel aanleiding – gezien het lopende onderzoek van de Raad – om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen dan verzocht. In afwachting van het verloop van het onderzoek van de Raad zullen de maatregelen worden verlengd voor de duur van zes maanden. De kinderrechter verzoekt de GI om een week vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift van de belanghebbenden, mr. P. van Tour en mr. J.T.M. Sengers) te overleggen waaruit de stand van zaken op dat moment blijkt.
8.11.
De kinderrechter houdt het verzoek van de GI voor het overige aan in afwachting van de berichtgeving van de GI, zoals hiervoor verzocht.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 1 juli 2025;
9.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders (vz), tot 1 juli 2025;
9.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
9.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden
tot 1 mei 2025 pro forma;
9.5.
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden, mr. P. van Tour en mr. J.T.M. Sengers op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
9.6.
verzoekt de GI één week voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden, mr. P. van Tour en mr. J.T.M. Sengers) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en
op schrift gesteld op 27 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Hoge Raad 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2321.
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
3.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.