ECLI:NL:RBROT:2024:13582

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/688067 / JE RK 24-2297
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 4 december 2024, wordt een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige behandeld. De kinderrechter oordeelt dat, na de intrekking van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, de gronden voor dat verzoek niet meer onderzocht kunnen worden, waardoor het verzoek wordt afgewezen. Tevens is de kinderrechter van mening dat niet langer voldaan wordt aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, zoals vastgelegd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.

De zaak betreft de minderjarige [minderjarige], geboren in 2017, die voorheen onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De moeder en vader van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet, waaronder het regelen van een woning en het inschakelen van hulpverlening. De minderjarige woont momenteel bij de moeder en de kinderrechter concludeert dat de ontwikkeling van de minderjarige goed in de gaten moet worden gehouden, maar dat er op dit moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, omdat de moeder voldoende stappen heeft gezet en de GI onvoldoende onderbouwing heeft geleverd voor de noodzaak van de ondertoezichtstelling.

De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688067 / JE RK 24-2297
Datum uitspraak: 4 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 oktober 2024;
  • de verklaringen van de ambulant begeleider en de zorgcoördinator van Drijfveer van 9 oktober 2024, ingediend door de advocaat van de moeder;
  • de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Limburg van 24 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. D.V. Garib, waarnemend voor mr. S. Ben Ahmed;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1] .
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 2] en
[naam 3] , twee (nieuwe) jeugdbeschermers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 22 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 7 december 2024.
2.4.
Bij beschikking van 24 oktober 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Limburg zich onbevoegd verklaard om van het verzoek van de GI kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Rotterdam.

3.Het (gewijzigde) verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting is naar voren gekomen dat bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg van 17 oktober 2024 het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is afgewezen. Nu [minderjarige] weer bij de moeder woont, is het verzoek met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk. De GI trekt daarom het verzoek in.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het (gewijzigde) verzoek en licht het als volgt toe. Er is veel gebeurd in het afgelopen jaar en [minderjarige] is recentelijk weer bij de moeder thuis geplaatst. De GI maakt excuses voor het feit dat er geen nadere rapportage aan de kinderrechter is gestuurd na de thuisplaatsing van [minderjarige] . De afgelopen periode heeft de moeder hulp ingeschakeld en geaccepteerd. De moeder staat echter bekend om een ambivalente houding ten opzichte van hulpverlening. Om de thuisplaatsing van [minderjarige] duurzaam te laten slagen, is het van belang dat er opvoedondersteuning in de thuissituatie wordt geboden. Het is belangrijk dat [minderjarige] stabiliteit ervaart en vertrouwen krijgt in zowel de moeder als zijn opvoedomgeving, zodat [minderjarige] zich positief kan ontwikkelen. Daarnaast is er een vaste jeugdbeschermer beschikbaar in de regio Rotterdam, waaronder het gezin nu valt.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ter zitting verweer gevoerd tegen het (gewijzigde) verzoek. Er is geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Afgelopen periode heeft de moeder de nodige praktische zaken geregeld: zij heeft een woning, zij werkt en zij is gestart met het traject schuldhulpverlening. Daarnaast is [minderjarige] aangemeld bij zijn nieuwe school, voetbal en zwemles. Het gaat naar omstandigheden goed met [minderjarige] . Hij ervaart stabiliteit en rust en de moeder kan voldoende aansluiten bij zijn opvoedbehoefte. De moeder heeft zich aangemeld voor hulpverlening in het vrijwillig kader bij de gemeente. De betrokkenheid van de jeugdbeschermer is daarmee overbodig. Daarnaast heeft de GI de afgelopen periode geen hulp ingezet. Er is sinds 17 oktober 2024 slechts eenmaal telefonisch contact geweest over de thuisplaatsing van [minderjarige] , terwijl er ondersteuning en begeleiding was afgesproken bij de overplaatsing van [minderjarige] naar huis.

6.De beoordeling

6.1.
Als gevolg van de intrekking van het verzoek tot de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen de gronden van dat verzoek niet meer onderzocht worden. Gelet daarop zal het verzoek worden afgewezen.
6.2.
De kinderrechter is daarnaast op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling zoals vermeld in artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
6.3.
De afgelopen periode is er veel gebeurd in het leven van [minderjarige] . [minderjarige] verbleef sinds eind november 2023 bij het gezinshuis. Daarna is hij bij de vader gaan wonen, maar die plaatsing bleek niet passend. Het was op enig moment voor de vader en de partner van de vader niet meer mogelijk om de zorg voor [minderjarige] te dragen en op 10 juni 2024 is [minderjarige] terug verhuisd naar het gezinshuis. Uit voornoemde beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg van 17 oktober 2024 blijkt dat het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat deze niet meer noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Ten gevolge van deze afwijzing is [minderjarige] weer bij de moeder gaan wonen.
6.4.
De moeder heeft de afgelopen periode veel positieve stappen gezet. Zij heeft de nodige praktische zaken geregeld voor zichzelf en [minderjarige] . Zij heeft een woning, zij werkt en er is zicht op haar schulden via budgetbeheer. Ter zitting is gebleken dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige] . Hij gaat naar school, zwemles en voetbal. De moeder heeft een paspoort voor hem geregeld en hij is met haar en haar partner op vakantie geweest. Hoewel er nog enige zorgen bestaan - gezien de belaste voorgeschiedenis van [minderjarige] -, is ter zitting gebleken dat de moeder er voor open staat om voor deze zorgen hulp en begeleiding te aanvaarden. Er is al de nodige hulpverlening aangevraagd en geaccepteerd. Drijfveer is nog steeds betrokken in het kader van opvoedondersteuning en er is hulp in het kader van de WMO aangevraagd. De school van [minderjarige] is bekend met zijn voorgeschiedenis, waardoor men alert zal zijn op zijn gedrag en schoolmaatschappelijk werk ingezet kan worden als dit nodig zou zijn.
6.5.
Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat de GI de afgelopen periode te weinig bemoeienis heeft gehad met de moeder en [minderjarige] . Sinds genoemde beslissing van de rechtbank Limburg van 17 oktober 2024 lijkt er slechts eenmaal telefonisch contact te zijn geweest tussen de moeder en een jeugdbeschermer. De GI heeft de kinderrechter geen update over de situatie van [minderjarige] gestuurd, zodat aan het begin van de zitting slechts de situatie tot aan de datum van het verzoekschrift (11 oktober 2024) bekend was. Ter zitting is namens de GI aangegeven dat geen recente informatie bekend is over de thuisplaatsing. Er staat wel het een en ander in het contactjournaal, maar de huidige stand van zaken is niet bekend.
6.6.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter – voor zover hier van belang – een ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Op basis van de stukken en dat wat op de zitting is besproken stelt de kinderrechter vast dat de ontwikkeling van [minderjarige] goed in de gaten moet worden gehouden, omdat hij veel heeft meegemaakt. Ter zitting is onduidelijk gebleven welk (toe)zicht de GI de afgelopen maanden op [minderjarige] heeft gehouden. Wel is gesteld en niet weersproken dat de moeder al geruime tijd adequate stappen zet en noodzakelijke hulp voor zichzelf en [minderjarige] organiseert en accepteert. De kinderrechter heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gezien dit alles heeft de GI onvoldoende onderbouwd dat er op dit moment nog sprake zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Op grond daarvan zal het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling worden afgewezen.

7.De beslissing

De kinderrechter wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 24 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.