ECLI:NL:RBROT:2024:13586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/673477 / JE RK 24-262, C/10/675395 / JE RK 24-543 en C/10/678372 / JE RK 24-925
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met contactregeling

Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De ouders van de kinderen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen verblijven momenteel bij een pleegmoeder. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 6 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor netwerk-pleegzorg verlengd tot 1 februari 2025. De kinderrechter heeft ook een voorlopige contactregeling met de moeder gehandhaafd, waarbij de kinderen eens in de week onbegeleide omgang met haar hebben. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders geen verweer hebben gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar dat er nog geen definitieve beslissing is genomen over de contactmomenten met de moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat een goede samenwerking tussen de ouders, het pleeggezin en de betrokken hulpverlening van groot belang is voor de toekomst van de kinderen. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling op 8 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/673477 / JE RK 24-262, C/10/675395 / JE RK 24-543 en C/10/678372 / JE RK 24-925
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
en
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V. de Roo, kantoorhoudende te Rotterdam,
en
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2019 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt in alle zaken als belanghebbende aan:
[naam pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt verder als belanghebbenden aan:
- de GI in de zaken van de moeder en de vader,
- de moeder in de zaken van de GI en de vader en
- de vader in de zaken van de GI en de moeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 juli 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI met bijlagen van 10 september 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 11 september 2024;
  • het e-mailbericht van de vader met bijlage van 13 september 2024;
  • het e-mailbericht van de vader met bijlagen van 15 september 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte, waarnemend voor mr. F. Pool;
  • de vader, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, waarnemend voor mr. V. de Roo;
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 1] en [naam 2] ;
  • [naam 3] , de meerderjarige dochter van de pleegmoeder, als informant;
  • een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 4] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de zus van
[naam 3] , [naam 5] , en aan de persoonlijk begeleider van de vader,
[naam 6] .
1.4.
De pleegmoeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegmoeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de pleegmoeder, de tante vaderszijde.
2.3.
Bij beschikking van 2 juli 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 6 oktober 2024. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor netwerk-pleegzorg verlengd tot 6 oktober 2024. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

3.De aangehouden verzoeken

Het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/678372 / JE RK 24-925
3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te
verlengen voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor netwerk-pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu dient een beslissing genomen te worden over het resterende deel van het verzoek voor de periode tot 6 juli 2025.
Het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/673477 /JE RK 24-262
3.2.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing, althans de weigering van de GI
om een besluit te nemen, van 18 januari 2024 vervallen te verklaren, dan wel te vernietigen.
Daarnaast verzoekt de moeder tussen haar en de kinderen een omgangsregeling vast te
stellen, inhoudende dat de kinderen eens in de week een dag in het weekend onbegeleide
omgang met haar hebben bij haar thuis, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te
leggen tussen haar en de kinderen die de rechtbank passend acht.
3.3
Bij beschikking van 27 maart 2024 is een voorlopige contactregeling tussen de ouders en de kinderen vastgesteld. Een definitieve beslissing op het verzoek van de moeder moet nog genomen worden.
Het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/675395 / JE RK 24-543
3.4.
De vader verzoekt de gecertificeerde instelling te vervangen door een andere
gecertificeerde instelling. Op dit verzoek moet nog beslist worden.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen en licht het als volgt toe. De huidige jeugdbeschermer is sinds juli 2024 bij het gezin betrokken. Zij heeft pogingen gedaan om in contact te komen en een afspraak te plannen met de vader en het pleeggezin. Dit is nog niet gelukt. De vader heeft aangegeven dat hij enkel via e-mailberichten contact met de GI wil hebben. De huidige jeugdbeschermer heeft wel kennis gemaakt met de moeder.
Uit het onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) volgt dat een thuisplaatsing van de kinderen bij de vader een mogelijkheid kan zijn. De GI wil graag met de vader in overleg om een beleid te bepalen voor de komende periode en te bekijken hoe een thuisplaatsing van de kinderen bij de vader succesvol kan verlopen. Hiervoor is het van belang dat de vader de samenwerking met de GI aangaat en open staat voor hulpverlening.
Ten aanzien van het verzoek van de vader brengt de GI naar voren dat de GI zich niet kan vinden in een wijziging van de GI, omdat dit niet in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben eerder onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI JBRR). De samenwerking tussen de GI JBRR, de vader en het pleeggezin was niet optimaal. Alles overziend bleek de begeleiding door de GI meer passend. Deze wijziging van GI heeft helaas niet tot een verbeterde verstandhouding geleid. De vader heeft daarna verzocht de betrokken jeugdbeschermer te wijzigen. Deze wijziging heeft helaas ook niet tot een vooruitgang in de samenwerking geleid. Het is in het belang van de kinderen dat de samenwerking tussen de GI en de vader en tussen de GI en het pleeggezin positief verloopt, zodat er op korte termijn meer duidelijk wordt over het perspectief van de kinderen. De angst van de vader dat de vorige betrokken jeugdbeschermer nog steeds invloed heeft op de beslissingen en de rapporten van de GI is ongegrond.
Ten aanzien van het contact tussen de kinderen en de moeder brengt de GI naar voren dat er is afgesproken dat de nieuwe partner van de moeder niet aanwezig is tijdens de contactmomenten tussen de kinderen en de moeder. De GI wil hierover eerst in gesprek met de kinderen. Wanneer de kinderen positief reageren op de bezoeken met de moeder en daarna eventueel op de aanwezigheid van de partner van de moeder, ziet de GI geen reden om de contactmomenten niet uit te breiden. Er heeft nu al enige tijd geen bezoekmoment plaatsgevonden. Wanneer de GI voldoende zicht heeft op het contact tussen de moeder en de kinderen en wanneer alle bezoekmomenten worden nagekomen, zal de GI ook bekijken of de bezoekmomenten onbegeleid kunnen plaatsvinden.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor het resterende deel van het verzoek. De moeder verzoekt om het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen af te wijzen. De resultaten van het KSCD-onderzoek zijn voor de moeder teleurstellend. De moeder is het oneens met de conclusie van het KSCD-onderzoek en wil graag dat de kinderen thuisgeplaatst worden. Uit de briefrapportage van de GI volgt dat de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen goed verlopen zolang er sprake is van een ongedwongen context. Gelet hierop handhaaft de moeder het verzoek tot het vaststellen van een contactregeling, inhoudende dat de kinderen eens in de week een dag in het weekend onbegeleide omgang met haar hebben bij haar thuis.
De afgelopen periode hebben de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen geen doorgang gevonden. Het pleeggezin heeft de kinderen ervan op de hoogte gesteld dat de moeder een nieuwe partner heeft, zonder dat de moeder in de gelegenheid is gesteld om dit zelf aan de kinderen te vertellen. De GI heeft kennis gemaakt met de partner van de moeder. Er is afgesproken dat de partner van de moeder voorlopig niet bij de bezoekmomenten tussen de moeder en de kinderen aanwezig zal zijn. Het pleeggezin heeft hierop zelf besloten de contactmomenten in de weekenden geen doorgang te laten vinden. De geplande contactmomenten doordeweeks, die worden begeleid door de Lelie zorggroep, hebben door het werk van de moeder ook al sinds mei 2024 geen doorgang gevonden. Hierdoor heeft de moeder de kinderen al enige tijd niet gezien. Het KSCD heeft geadviseerd om met de doordeweekse contactmomenten meer flexibel om te gaan. Er wordt geen advies gegeven over de duur of frequentie van de contactmomenten. Gelet hierop is er op dit moment geen significante contra-indicatie om het verzoek van de moeder toe te wijzen. De GI heeft daarnaast ter zitting onvoldoende onderbouwd waarom de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen niet uitgebreid kunnen worden.
Ten aanzien van het verzoek van de vader brengt de advocaat van de moeder naar voren dat de moeder zich hier niet in kan vinden. Een overdracht naar een andere gecertificeerde
instelling zal zorgen voor onnodige vertraging. Het verzoek van de vader moet gelet hierop worden afgewezen.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De vader is blij met de resultaten van het KSCD-onderzoek. Het heeft lang geduurd voordat de gehele situatie goed is onderzocht.
De vader trekt het verzoek om de GI te vervangen door een andere gecertificeerde instelling in. De vader heeft hier goed over nagedacht naar aanleiding van wat er op de zitting is besproken. Hoewel de vader er geen vertrouwen in heeft dat de samenwerking tussen de GI en de vader positief zal gaan verlopen, staat de vader open voor een gesprek met de nieuwe jeugdbeschermer. Op dit moment verloopt de samenwerking tussen de vader en de GI, en ook tussen het pleeggezin en de GI, nog steeds moeizaam. Dit wordt versterkt door de briefrapportage van de GI. Het KSCD heeft aangegeven dat er hulpverlening ingezet moet worden en dat de opvoedvaardigheden van de vader en de opvoedbehoeften van de kinderen meer in balans moeten worden gebracht. De GI heeft aangegeven dat hiervoor een gezinsopname voor een periode van drie maanden nodig is. De vader begrijpt dit niet, omdat de (on)mogelijkheden voor een thuisplaatsing van de kinderen al uitgebreid door het KSCD zijn onderzocht. De GI lijkt het advies van het KSCD hiermee naast zich neer te leggen. Een gezinsopname is daarnaast niet in het belang van de kinderen, omdat dit een erg intensief traject is. De vader staat open voor hulpverlening, zoals ambulante hulpverlening vanuit Gezin Totaal of een NIKA-traject, en wil dat er voortvarend gewerkt wordt aan een thuisplaatsing van de kinderen. De vader hoopt dat de GI het advies van het KSCD serieus neemt en dat goed wordt bekeken of een gezinsopname echt noodzakelijk is.
De vader voert geen verweer tegen het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen. Nu de vader het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling heeft ingetrokken, is het van belang dat er een vinger aan de pols wordt gehouden in de samenwerking tussen de vader en de GI. De advocaat van de vader verzoekt daarom om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van drie maanden en niet langer en het overig verzochte aan te houden.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder vindt de vader het belangrijk dat er contact is tussen de moeder en de kinderen. De advocaat van de vader verzoekt het verzoek van de moeder aan te houden, omdat er op dit moment nog onvoldoende bekend is over de rol van de nieuwe partner van de moeder en er de komende periode verder over het contact tussen de moeder en de kinderen gesproken zal worden.
4.4.
De Raad brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat een overdracht naar een andere gecertificeerde instelling zal zorgen voor onnodige vertraging. De GI heeft aangegeven samen met de vader en met de inzet van hulpverlening te willen inzetten op een thuisplaatsing van de kinderen. De Raad begrijpt niet waarom de vader deze kans niet aangrijpt. De Raad hoopt dat de vader zijn wantrouwen opzij kan zetten in het belang van de kinderen en zich in zal zetten voor een hernieuwde samenwerking met de GI.
4.5.
[naam 3] heeft namens de pleegmoeder aan dat de samenwerking tussen de GI en het pleeggezin nog steeds niet goed verloopt. In de rapportages wordt door de GI een beeld geschetst dat het niet goed gaat met de kinderen in het pleeggezin. Dit klopt niet. De nieuwe jeugdbeschermer werkt in hetzelfde kernteam als de vorige betrokken jeugdbeschermers.
Ten aanzien van wat door de moeder naar voren is gebracht over de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen, brengt [naam 3] het volgende naar voren. De moeder heeft de kinderen zelf verteld dat zij een nieuwe partner heeft. De kinderen voelen zich daar niet fijn bij. Het pleeggezin is van mening dat de kinderen zich fijn en veilig moeten voelen tijdens het contact met de moeder. De moeder kan zich onvoldoende verplaatsen in het gevoel van de kinderen. Het pleeggezin heeft voorgesteld de contactmomenten op een andere plek te laten plaatsvinden, om de kinderen de tijd en ruimte te geven om aan het idee te wennen. De partner van de moeder komt uit het buitenland en in het verleden is gebleken dat de moeder kwetsbaar is in haar partnerkeuzes. Het pleeggezin heeft hierover contact gehad met de GI. Tot slot laat [naam 3] weten dat er goed contact is tussen het pleeggezin en de pleegzorgbegeleiding.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/675395 / JE RK 24-543
5.1.
Nu de vader het verzoek tot vervanging van de GI heeft ingetrokken, kunnen de gronden daarvan niet meer worden onderzocht en zal het verzoek worden afgewezen. De kinderrechter is van oordeel dat de vader een verstandig besluit heeft genomen, omdat een wijziging van gecertificeerde instelling over het algemeen veel vertraging met zich brengt en vaak niet de oplossing biedt die een ouder ervan had verwacht.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/678372 / JE RK 24-925
5.2.
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De ouders hebben ter zitting ook geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De kinderrechter vindt een verlenging van de ondertoezichtstelling ook noodzakelijk. De ondertoezichtstelling zal worden verlengd voor de nog resterende duur van negen maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW), te weten tot 6 juli 2025.
5.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 juni 2023 geoordeeld dat een KSCD-onderzoek noodzakelijk is om zicht te krijgen op het perspectief van de kinderen en op de meest passende invulling van de omgangsmomenten met de ouders. Het heeft helaas een zeer lange periode geduurd voordat het KSCD-onderzoek kon worden afgerond. Inmiddels zijn de resultaten bekend. Het KSCD acht, uitgebreid gemotiveerd, terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet in hun belang. De opvoedcapaciteiten en draagkracht van de moeder zijn, aldus het KSCD, niet in balans met wat de kinderen nodig hebben van een opvoeder.
Ten aanzien van de vader heeft het KSCD aangegeven dat zijn opvoedcapaciteiten en draagkracht op dit moment nog niet voldoende in balans zijn met wat de kinderen nodig hebben om hem de fulltime opvoeder te laten zijn. Echter, maakt het KSCD op basis van haar onderzoek de inschatting dat dit met de inzet van de benodigde hulpverlening binnen een aanvaardbare termijn voor de kinderen wel ‘goed genoeg’ in balans zou kunnen komen. Er is - aldus het KSCD - nog geen hulpverlening ingezet op het actief verbeteren van vaders sensitief-responsieve en mentaliserende vaardigheden in de interactie met de kinderen, terwijl uit het onderzoek is gebleken dat de vader zich hierin reflectief, realistisch en leerbaar toont en daarnaast lijkt te beschikken over voldoende motivatie en potentie om zich dit, met behulp van hulpverlening en ondersteuning vanuit zijn netwerk, eigen te gaan maken. Daardoor wordt er voldoende potentie bij de vader gezien om zijn opvoedvaardigheden en de opvoedbehoeften van de kinderen beter op elkaar aan te laten sluiten met behulp van hulpverlening. Er worden daarmee mogelijkheden gezien voor een gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij de vader. Het KSCD merkt op dat de kinderen al lange tijd niet meer bij de vader woonachtig zijn en dat er in die periode ook een sterke band/hechtingsrelatie tot stand is gekomen tussen het huidige pleeggezin en de kinderen. Het KSCD adviseert daarom dat het pleeggezin een actieve, verzorgende opvoedrol blijft vormgeven naar de kinderen in de toekomst. De vader wordt op die manier ook ondersteund waar nodig. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de moeder uiteraard ook een rol dient te hebben middels de te zijner tijd nog definitief vast te stellen contact-/zorgregeling met haar.
5.4.
Uit vorenstaande volgt dat het van zeer groot belang is dat er een goede samenwerking tot stand komt tussen de beide ouders, het pleeggezin, de betrokken hulpverlening en de GI. Alle betrokkenen hebben elkaar hard nodig om met elkaar te onderzoeken op welke wijze de kinderen uiteindelijk weer grotendeels bij de vader kunnen gaan wonen, met ondersteuning van het pleeggezin en met een passende contact-/ zorgregeling met de moeder. De kinderrechter vindt het positief dat de vader ter zitting heeft aangegeven open te staan voor een gesprek met de nieuwe jeugdbeschermer om de toekomst te bespreken.
5.5.
Het verblijf van de kinderen in het pleeggezin moet de komende periode voortgezet worden, terwijl onderzocht wordt op welke wijze een thuisplaatsing bij de vader kan plaatsvinden. De vader heeft ter zitting aangegeven open te staan voor de inzet van bijvoorbeeld ambulante hulpverlening in de thuissituatie en/of een NIKA-traject, zoals ook gesuggereerd door het KSCD. Een gezinsopname vindt de vader niet in overeenstemming met de bevindingen van het KSCD-rapport. De kinderrechter acht het van belang dat de betrokken partijen met elkaar in overleg gaan om te bezien welk passend traject het meeste draagvlak heeft, waardoor de kans van slagen ook groter is. Daarbij moeten de bevindingen van het KSCD leidend zijn.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor netwerk-pleegzorg verlengen voor een kortere periode dan door de GI is verzocht, te weten tot 1 februari 2025, en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/673477 /JE RK 24-262
5.7.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de bezoekmomenten met de moeder die plaatsvinden in een natuurlijke omgeving voldoende positief verlopen. Er heeft echter helaas al enige tijd geen contact plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen. De GI heeft met de moeder afgesproken dat de partner van de moeder voorlopig niet aanwezig zal zijn tijdens de contactmomenten, totdat de GI de kinderen hierover heeft gesproken. De GI heeft ter zitting aangegeven dat er mogelijkheden worden gezien om op termijn de contactmomenten uit te breiden en ook onbegeleid te laten plaatsvinden. De kinderrechter is van oordeel dat ook daarbij de bevindingen van het KSCD leidend moeten zijn.
5.8.
De kinderrechter handhaaft op dit moment de bij beschikking van 27 maart 2024 vastgestelde contactregeling. Onder regie van de GI dient onderzocht te worden hoe de contactmomenten met de moeder voor de kinderen zo goed mogelijk en met zo min mogelijk onrust kunnen verlopen. De kinderrechter zal iedere verdere beslissing over het contact tussen de moeder en de kinderen aanhouden tot de hierna vermelde zittingsdatum.
Ten aanzien van de twee aan te houden verzoeken
5.9.
De GI wordt verzocht om
uiterlijk een weekvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de (advocaten van de) belanghebbenden en de Raad) te informeren over de stand van zaken op dat moment. De kinderrechter verzoekt de GI daarbij alle brondocumenten die van belang zijn ter onderbouwing, te overleggen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 6 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor netwerk-pleegzorg tot 1 februari 2025;
6.3.
handhaaft de
voorlopigecontactregeling zoals vastgesteld bij beschikking van
27 maart 2024;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het verzoek met zaaknummer C/10/675395 / JE RK 24-543 af;
en alvorens verder te beslissen:
6.6.
houdt de behandeling van de verzoeken met zaaknummers C/10/673477 / JE RK 24-262 en C/10/678372 / JE RK 24-925 voor het overige aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de ouders, hun advocaten en de pleegmoeder in deze zaken zal plaatsvinden op
8 januari 2025 om 14:45 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
6.7.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
6.8.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de ouders, hun advocaten en de pleegmoeder;
6.9.
gelast de oproeping van de Raad voor de Kinderbescherming tegen genoemde datum en tijdstip als informant;
6.10.
bepaalt dat de GI uiterlijk een week voor de genoemde datum, de kinderrechter, de (advocaten van de) belanghebbenden en de Raad de hiervoor bij punt 5.9. verzochte rapportage met eventuele bijlagen doet toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier, en op schrift gesteld op 18 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.