ECLI:NL:RBROT:2024:13588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/685258 / JE RK 24-1921
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderen verblijven momenteel bij de (stief)vader, na zorgen over hun veiligheid en ontwikkeling. De moeder heeft het ouderlijk gezag over beide kinderen, maar er zijn ernstige zorgen over haar opvoedingscapaciteiten en de relatie met [minderjarige 1] is verstoord. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2024 waren de moeder, de (stief)vader, vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er hulpverlening nodig is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor een jaar toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van vijf maanden verleend, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft ook verzocht om rapportage over de ontwikkelingen in de zaak voor de volgende zitting op 4 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/685258 / JE RK 24-1921
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Roos, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam (stief)vader] ,
hierna te noemen: de (stief)vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 september 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • het rapport van de Raad van 6 september 2024, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de (stief)vader;
  • een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1] ;
  • een vertegenwoordigster van de GI, [naam 2] .
1.3.
Aangezien de moeder en de (stief)vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de taal Portugees, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3] , tolk in de taal Portugees. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter, met bijstand van [naam 3] , tolk in de taal Portugees. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven bij de (stief)vader.
2.3.
Bij beschikking van 21 juni 2024 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 21 september 2024.
2.4.
Bij beschikking van 4 juli 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het netwerk, te weten bij de (stief)vader, verlengd tot 21 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [naam 4] binnen het netwerk, te weten bij de (stief)vader, te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Het is duidelijk dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] veel hebben meegemaakt. Zij zijn vanuit Portugal naar Nederland verhuisd en de moeder en de (stief)vader zijn van elkaar gescheiden. [minderjarige 1] heeft een belast verleden. Op dit moment heeft [minderjarige 1] geen contact met de moeder. Bovendien willen moeder en dochter nu ook geen contact met elkaar. [minderjarige 2] heeft een ontwikkelingsachterstand. Daarnaast heeft zij moeite met eten. [minderjarige 2] is aangemeld bij een orthopedagoog en bij Auris. Het is van belang dat hulpverlening voor de kinderen wordt ingezet. Het is positief dat de moeder inmiddels een woning aangeboden heeft gekregen en dat zij dit aanbod heeft geaccepteerd. Eventueel kan het contact tussen [minderjarige 2] en de moeder hierdoor in het vervolg bij de moeder plaatsvinden. Dit zou voor zowel [minderjarige 2] als de moeder prettig zijn. Voordat het contact tussen [minderjarige 2] en de moeder kan worden uitgebreid, is het noodzakelijk dat meer zicht komt op de opvoedsituatie van de moeder. Vanuit de (stief)vader en de moeder worden twee verschillende verhalen verteld. De moeder geeft aan dat de (stief)vader de kinderen opstookt en de (stief)vader zegt dat er sprake is van verwaarlozing bij de moeder. De (stief)vader en de moeder moeten leren om in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een positieve manier met elkaar samen te werken. Ook dient een psychologisch onderzoek voor [minderjarige 1] te worden gestart en dient een interventie, gericht op de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en de moeder, te worden ingezet. Het psychologische onderzoek en de interventie voor [minderjarige 1] zullen beide in de aanwezigheid van een Portugese tolk moeten plaatsvinden, omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is.

4.De standpunten

4.1.
De GI ondersteunt tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de Raad. De GI heeft de afgelopen periode gewerkt aan het opbouwen en het verbeteren van het contact tussen [minderjarige 2] en de moeder. Het contact heeft vooral plaatsgevonden op het kantoor van de GI, wat geen ideale locatie is. De GI hoopt dat het contact in de toekomst kan worden uitgebreid en in de woning van de moeder kan plaatsvinden. [minderjarige 1] en de moeder hebben aangegeven geen contact met elkaar te willen. Om de rust te bewaren heeft de GI hier tot op heden geen verdere hulpverlening voor ingezet. Verder zijn voor de kinderen veel praktische zaken niet op orde. Zo heeft [minderjarige 1] geen Nederlandse nationaliteit, waardoor ook geen zorgverzekering voor haar kan worden afgesloten. Ook kan [minderjarige 1] niet naar de tandarts. De GI is bezig om de praktische zaken voor de kinderen te regelen. Daarnaast zal de komende periode worden bekeken of via Youz hulpverlening gericht op de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en de moeder in de aanwezigheid van een Portugese tolk kan worden ingezet.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling geen verweer gevoerd tegen het verzoek om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht te stellen. Er zijn een aantal praktische zaken die geregeld moeten worden en het is belangrijk dat de GI hierbij ondersteuning kan bieden. De moeder wil het contact met [minderjarige 1] herstellen, maar haar vertrouwen in [minderjarige 1] is geschaad. Er dient hulpverlening te worden ingezet, zodat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] weer kan worden hersteld. De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling wel verweer tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De moeder erkent de zorgen om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Hoewel het Openbaar Ministerie geen aanleiding ziet om de moeder verder te vervolgen voor mishandeling, begrijpt de moeder dat alleen al de uitspraak van [minderjarige 1] hierover zorgelijk is. De moeder ziet echter geen noodzaak tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . In het onderzoeksrapport van de Raad is te lezen dat zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] positieve stappen hebben gezet. Ten aanzien van [minderjarige 2] kan de nodige hulpverlening ook binnen het kader van de ondertoezichtstelling worden ingezet. Ten aanzien van [minderjarige 1] ligt de situatie wel anders, nu de moeder geen contact heeft met [minderjarige 1] . De moeder verzoekt daarom primair de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] af te wijzen en subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere duur dan door de Raad is verzocht en het overige verzochte aan te houden, zodat de hulpverlening en de ontwikkelingen gemonitord kunnen worden. De moeder vreest dat bij een machtiging tot uithuisplaatsing voor een langere duur, deze duur volledig zal worden benut, in plaats van dat snel stappen worden gezet.
4.3.
Door de (stief)vader wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige 1] is erg gesloten. Zij is door de moeder slecht behandeld. [minderjarige 2] heeft moeite met eten. De (stief)vader vermoedt dat dit komt doordat de moeder alleen snoep voor haar haalt. De (stief)vader vraagt zich af of de moeder in de mogelijkheid is om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Het gaat goed met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de (stief)vader thuis. Er is hulpverlening ingezet en zij krijgen ondersteuning en begeleiding. Daarbij is de (stief)vader niet tegen het contact tussen de kinderen en de moeder geweest. Het is echter niet mogelijk om samen met de moeder tot een goede oplossing te komen.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij verblijven sinds enige tijd bij hun (stief)vader, na zorgen over hun veiligheid. Daar gaat het naar omstandigheden goed met hen.
5.2.
De relatie tussen [minderjarige 1] en haar moeder is ernstig verstoord; zij zien elkaar op dit moment niet. De moeder toont (te) weinig inzicht in wat [minderjarige 1] nodig heeft. [minderjarige 1] heeft ingrijpende gebeurtenissen in haar leven meegemaakt; de moeder lijkt niet te beseffen wat dat voor [minderjarige 1] betekent. De gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige 1] en de moeder is hierdoor verstoord. Daarnaast zijn de nodige belangrijke praktische zaken voor [minderjarige 1] niet op orde.
5.3.
Ten aanzien van [minderjarige 2] volgt uit het raadsrapport dat er signalen zijn dat de moeder haar emotioneel heeft verwaarloosd en haar ontwikkeling onvoldoende heeft gestimuleerd. De gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige 2] en de moeder lijkt evenmin voldoende.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [minderjarige 2] en [minderjarige 1] daarom onder toezicht stellen voor de verzochte duur van een jaar. Hiertegen is door de moeder ook geen verweer gevoerd. Het is belangrijk dat binnen de ondertoezichtstelling zo spoedig mogelijk een psychologisch onderzoek van [minderjarige 1] plaats vindt om meer zicht op haar ontwikkeling te krijgen en om passende hulp en begeleiding in te zetten.
5.5.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] overweegt de kinderrechter het volgende. Op dit moment is een terugplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de moeder niet aan de orde. [minderjarige 1] heeft, zoals aangegeven, geen contact met de moeder. [minderjarige 1] en de moeder willen dat op dit moment ook niet. Alleen al daarom kan [minderjarige 1] op dit moment niet bij de moeder wonen. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn er op dit moment te grote zorgen over het opvoedershandelen van de moeder in combinatie met de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige 2] ; daarom kan [minderjarige 2] op dit moment niet bij de moeder verblijven. Er dient eerst hulpverlening en begeleiding te worden ingezet, gericht op de kwaliteit van het opvoeden van beide kinderen en op verbetering van de relatie tussen [minderjarige 1] en de moeder. Het is daarnaast van groot belang dat de moeder en de (stief)vader leren om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en samen te werken in het belang van de (rust voor de) kinderen.
5.6.
Op grond van vorenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengen in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 2] ziet de kinderrechter wel aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlenen voor een kortere periode dan is verzocht. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het netwerk, te weten bij de (stief)vader, daarom verlenen voor de duur van vijf maanden en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.7.
De kinderrechter verzoekt de Raad en/of de GI
uiterlijk één weekvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en
mr. N. Roos) te rapporteren over de laatste ontwikkelingen. Daarnaast verzoekt de kinderrechter de Raad om dan aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 18 september 2024 tot 18 september 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het netwerk, te weten bij de (stief)vader, tot 21 februari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de moeder, de (stief)vader en mr. N. Roos in deze zaak zal plaatsvinden op
4 februari 2025 om 14:00 uurin het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
6.5.
de zaak zal op genoemde tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de moeder en mr. N. Roos;
6.7.
gelast de oproeping van de (stief)vader tegen voornoemde datum en tijdstip, als informant;
6.8.
gelast de oproeping van [minderjarige 1] tegen voornoemde datum en tijdstip;
6.9.
verzoekt de Raad en/of de GI
uiterlijk één weekvoor de hiervoor vermelde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en mr. N. Roos) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M Buurman en mr. L.L.N. Snijder als griffiers, en op schrift gesteld op 17 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.