ECLI:NL:RBROT:2024:13595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/680282 / JE RK 24-1122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een gezinshuis

Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, die de belangen van de kinderen behartigt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de vader en de moeder, belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen, die momenteel in een gezinshuis verblijven. De kinderrechter heeft de beschikking van 25 juni 2024 in overweging genomen, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd tot 28 juni 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 oktober 2024. De GI heeft verzocht om een verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, wat tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht. De vader heeft zijn zorgen geuit over de omgangsregeling en het contact met het gezinshuis, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 28 juni 2025, met als uitgangspunt dat de kinderen drie weekenden per maand en de helft van de vakanties bij de vader verblijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/680282 / JE RK 24-1122
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI, gevestigd in Dordrecht,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 juni 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief met bijlagen van de GI van 13 augustus 2024, betreffende het toetsingsbesluit van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), binnengekomen bij de rechtbank op 12 september 2024;
  • de voortgangsrapportages van ASVZ over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , elk van 4 september 2024 en ontvangen op 12 september 2024;
  • het gezinsplan van de GI van 12 september 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • het toetsingsbesluit van de Raad van 30 augustus 2024, ontvangen op 16 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam] .
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 25 juni 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 28 juni 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 1 oktober 2024. De beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

De GI heeft (oorspronkelijk) verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Dit verzoek is al volledig toegewezen. Daarnaast heeft de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van een jaar. Een deel hiervan is toegewezen; op het resterende deel over de periode tot 28 juni 2025 moet nog worden beslist.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis. De GI begrijpt dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] belangrijk is dat zij tijdens de weekenden vrije momenten in het gezinshuis meemaakt, maar de GI ziet geen overwegende bezwaren om [minderjarige 2] samen met haar broer [minderjarige 1] in de weekenden bij de vader te laten verblijven. Vanaf nu kan daarom niet alleen [minderjarige 1] , maar ook [minderjarige 2] drie weekenden per maand bij de vader verblijven. De vader heeft positieve stappen gezet en de GI sluit niet uit dat de kinderen in de toekomst weer bij hem kunnen wonen. Daarnaast heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij in de toekomst begeleid wil wonen om aan zijn zelfstandigheid te werken. De GI heeft dit met de gedragswetenschapper overlegd, zodat [minderjarige 1] hiervoor op de wachtlijst kan worden gezet. [minderjarige 1] lijkt zowel bij de vader als bij het gezinshuis de grenzen op te zoeken. Er is een WhatsApp-groep met het gezinshuis en de vader aangemaakt, zodat op de vragen die [minderjarige 1] stelt een gezamenlijk eenduidig antwoord kan worden gegeven. Over zes weken zal een gesprek plaatsvinden met de vader, het gezinshuis en de gedragswetenschapper, om te bekijken hoe het met de kinderen gaat en welke hulpverlening verder nodig is. De GI begrijpt de wens en de argumenten van de vader dat de hulpverlener vanuit ASVZ betrokken blijft bij hem en de kinderen. De GI zal bekijken of ASVZ langer betrokken kan blijven.
4.2.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Het is positief dat [minderjarige 2] sinds kort, net als [minderjarige 1] , drie weekenden per maand bij hem kan verblijven. Ook is de vader tevreden over de nieuwe jeugdbeschermer die bij het gezin is betrokken. Zij toont belangstelling en vraagt door. De vader vindt het lastig om de hulpverlening in vertrouwen te nemen, nu er telkens een andere jeugdbeschermer bij het gezin betrokken is geweest. Daarbij loopt het contact tussen de vader en het gezinshuis af en toe stroef. Het is voor [minderjarige 1] onduidelijk of hij wel of niet naar de vader kan gaan als hij bij het gezinshuis verblijft. De vader hoopt dat de jeugdbeschermer de vader kan ondersteunen om het contact met het gezinshuis te verbeteren en om ervoor te zorgen dat het onderlinge vertrouwen groeit. Daarbij is het van belang dat de hulpverlener van ASVZ betrokken blijft, zodat de behaalde resultaten behouden blijven in het belang van de kinderen. De vader hoopt dat er de komende periode rust komt voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De vader bestrijdt dit ook niet, maar hij vindt dat er een passende omgangsregeling tussen hem en de kinderen moet zijn.
5.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven al langere tijd in het gezinshuis waar zij goed worden verzorgd. [minderjarige 1] gaat al lange tijd drie weekenden per maand naar de vader. Ter zitting is gebleken dat [minderjarige 2] inmiddels ook drie weekenden per maand bij de vader kan verblijven. Met de hulpverlening van ASVZ zijn positieve stappen gezet in de thuissituatie van de vader en het is belangrijk dat deze stappen worden behouden. De kinderrechter acht het daarom van belang dat de hulpverlener van ASVZ betrokken blijft, zodat zij de vader en kinderen hierbij kan ondersteunen.
5.3.
Er bestaan nog enige zorgen over het feit dat de volwassenen niet altijd op één lijn lijken te zitten met elkaar; dit kan onrust meebrengen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is daarom noodzakelijk dat er tussen de vader en het gezinshuis (nog) meer onderling vertrouwen groeit. De jeugdbeschermer dient hen hierin te begeleiden en ondersteunen.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen tot 28 juni 2025, waarbij uitgangspunt is dat de kinderen drie weekenden in de maand en de helft van de vakanties bij de vader verblijven.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) tot 28 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman en mr. L.L.N. Snijder als griffiers, en op schrift gesteld op 8 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.