ECLI:NL:RBROT:2024:13613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/685670 / JE RK 24/1972, C/10/685691 / JE RK 24-1975 en C/10/685711 / JE RK 24/1979
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van één jaar en om machtigingen tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een pleeggezin. De moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft geen verweer gevoerd en staat open voor hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door een belast verleden, waaronder huiselijk geweld en trauma's. De uithuisplaatsing is noodzakelijk voor hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, met uitzondering van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], die voor een kortere duur is verleend. De kinderrechter heeft de GI verzocht om voor 22 februari 2025 te rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/685670 / JE RK 24/1972, C/10/685691 / JE RK 24-1975 en C/10/685711 / JE RK 24/1979
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4] ,
geboren op [geboortedatum 4] 2024 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.J.M. Vélu, kantoorhoudende te Rotterdam.
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de drie verzoekschriften met bijlagen van de Raad van 11 september 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat en door een tolk in de Poolse taal,
  • twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam 2] en [naam 3] ;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 4] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft met behulp van een tolk in de Poolse taal, [naam 1] , hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Het gesprek heeft op verzoek van [minderjarige 1] digitaal plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. Onder meer heeft zij gezegd dat zij graag contact met haar nichtje zou willen hebben, dat zij haar teken- en verfspullen zou willen hebben en dat zij haar bril nodig heeft. De aanwezigen hebben kunnen reageren op wat [minderjarige 1] aan de kinderrechter heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven met elkaar in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.3.
[minderjarige 4] verblijft in een pleeggezin
2.4.
Bij beschikking van 21 juli 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voorlopig onder toezicht gesteld tot 21 oktober 2024.
2.5.
Bij beschikking van 25 juli 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, tot 21 oktober 2024. Bij dezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 21 oktober 2024. Verder is in die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 21 oktober 2024.

3.De verzoeken

C/10/685670 ( [minderjarige 1] )
3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor de duur van één jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
C/10/685691 ( [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
3.2.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van één jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
C/10/685711 ( [minderjarige 4] )
3.3.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] voor de duur van één jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De Raad handhaaft ter zitting de verzoeken en heeft ze kort toegelicht.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De plaatsing van [minderjarige 1] bij haar broertje en zusje heeft haar goed gedaan. In het begin was [minderjarige 1] terughoudend in het videobellen met de moeder, maar naarmate haar broertje en zusje dit deden, ging zij ook mee doen. Inmiddels heeft [minderjarige 1] enkele keren met de moeder gebeld en het contact verloopt positief. Met de vader zijn ook enkele videogesprekken geweest; dit contact is wat oppervlakkiger.
4.2.
Met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaat het redelijk. In de groep functioneren zij goed, maar er zijn zorgen over trauma en hechting. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vertonen grenzeloos gedrag voor hun leeftijd. Zij klampen zich aan onbekenden in de groep vast en vragen of zij voor altijd blijven. Bovendien is hun basisverzorging onvoldoende, waarvoor de kinderen 1-op-1-begeleiding ontvangen. Daarnaast hebben de kinderen moeite met inslapen en doorslapen. Een andere zorg is dat zij niet ingeschreven staan in Nederland, waardoor zij geen BSN-nummer hebben.
4.3.
Met [minderjarige 4] gaat het goed in het pleeggezin. Elke donderdag is er fysiek bezoek met de moeder, wat aanvankelijk onwennig was, maar nu soepel verloopt. De moeder is liefdevol voor [minderjarige 4] . Voor de moeder en de kinderen wordt gekeken of Poolse hulpverlening kan starten.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd, aangezien zij zich realiseert dat zij op dit moment onvoldoende in staat is om voor de kinderen te zorgen. De moeder staat open voor alle hulpverlening en hoopt dat [minderjarige 4] zo snel mogelijk weer bij haar zal zijn. De moeder wil binnenkort weer gaan werken en zich richten op de toekomst. Zij is geschorst uit de voorlopige hechtenis.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , zoals verzocht, noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding van de minderjarigen (artikel 1:265b BW).
6.2.
De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij hebben een belast verleden, zoals beschreven in het Raadsrapport. [minderjarige 2] is pas enkele maanden in Nederland. In juli 2024 is de moeder aangehouden op verdenking van mishandeling; tot begin september heeft zij in voorarrest gezeten. De kinderen zijn oog- en oorgetuige geweest van huiselijk geweld. Dit is schadelijk voor hun ontwikkeling. De kinderen vertonen zorgelijk gedrag. [minderjarige 1] laat manipulatief gedrag zien en heeft geen rem voor wat betreft eten. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] laten trauma- en hechtingsproblematiek zien en zij vertonen seksueel overschrijdend gedrag. [minderjarige 3] kampt ook met lichamelijke problemen. [minderjarige 4] was erg onrustig toen hij in het pleeggezin aankwam. Het vermoeden bestaat dat hij in zijn eerste levensweken veel spanningen heeft ervaren, waardoor hij veel huilde. Inmiddels huilt [minderjarige 4] minder en slaapt en eet hij beter. Hij is aangekomen en is volgens de pleegmoeder een tevreden baby.
6.3.
Gezien de ernst van de zorgen ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen is de kinderrechter van oordeel dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is.
6.4.
Vanwege bovenstaande zorgen zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst. Op dit moment is terugplaatsing van de kinderen niet aan de orde. De moeder lijkt zwaar overbelast te zijn geweest door de zorg voor de kinderen en de situatie waarin zij verkeerde. De moeder heeft tijdens de zitting ook aangegeven dat zij momenteel niet in staat is voor de kinderen te zorgen, omdat zij haar leven eerst weer op orde moet krijgen. Het gezin is aangemeld voor Poolse hulpverlening; de startdatum is nog niet bekend. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] doen het goed op de plek waar zij nu verblijven. Er is contact tussen hen en de moeder via beeldbellen en dit verloopt goed. [minderjarige 1] heeft laten weten dat zij haar moeder mist. [minderjarige 4] verblijft in een pleeggezin waar hem veiligheid, stabiliteit en rust wordt geboden. De moeder heeft wekelijks een bezoek met [minderjarige 4] en ook dit verloopt goed.
6.5.
De uithuisplaatsing van de kinderen moet op dit moment worden voortgezet om hun de rust, verzorging en stabiliteit te bieden die zij nodig hebben. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt verleend voor de verzochte duur van zes maanden, en van [minderjarige 4] voor de verzochte duur van drie maanden.
6.6.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] wordt voor een kortere duur verleend dan verzocht, te weten voor zes maanden. Deze machtiging tot uithuisplaatsing loopt daarmee gelijk aan die van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Vóór de afloop van de machtigingen kan bezien worden hoe de situatie van de kinderen tegen die tijd is.
6.7.
De kinderrechter verzoekt de GI om
vóór 22 februari 2025te rapporteren over de stand van zaken op dat moment.

7.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van C/10/685691
7.1.
stelt [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 15 oktober 2024 tot 15 oktober 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 april 2025;
Ten aanzien van C/10/685711
7.3.
stelt [minderjarige 4] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 15 oktober 2024 tot 15 oktober 2025;
7.4.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg tot 15 januari 2025;
Ten aanzien van C/10/685670
7.5.
stelt [minderjarige 1] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 15 oktober 2024 tot 15 oktober 2025;
7.6.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 april 2025;
7.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te bepalen:
7.8.
houdt de verdere behandeling van het verzoek met zaaknummer 685670 betreffende [minderjarige 1] aan tot 1 maart 2025 pro forma;
7.9.
bepaalt dat de Raad, de GI, de moeder en haar advocaat op de genoemde pro forma datum niet ter zitting hoeven te verschijnen;
7.10.
verzoekt de GI
voor 22 februari 2025de door de kinderrechter verzochte rapportage toe te sturen met afschrift aan de Raad, de moeder en haar advocaat.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 18 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.