ECLI:NL:RBROT:2024:13617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/687008 / JE RK 24-2155
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in pleegzorg

Op 15 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2024. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedingssituatie. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin na een eerdere spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De Raad verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders bijgestaan door hun advocaten, en er zijn zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie. De kinderrechter oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Er zijn signalen van geweld en onveiligheid binnen het gezin, en de ouders hebben moeite met de opvoeding. De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 december 2024, met de opdracht aan de GI om te rapporteren over de situatie. De zaak wordt op 27 november 2024 opnieuw behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687008 / JE RK 24-2155
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] en [naam vader] ,wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder en de vader, tezamen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. N. Aydogan-Kütük, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 5 oktober 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
Op 15 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren plaats gevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat en door een tolk in de Bulgaarse taal,
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat die ter zitting voor hem heeft vertaald omdat de tolk in de Turkse taal niet ter zitting was verschenen;
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 2] ;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3]

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een (neutraal)pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 5 oktober 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot
5 januari 2025. Bij diezelfde beschikking is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 5 oktober 2024 tot
2 november 2024. Voor het overige is de zaak aangehouden tot 15 oktober 2024.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Over de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken is al beslist. Nu moet nog worden beslist over de resterende duur van het verzoek, te weten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 5 januari 2025.
3.3.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. [minderjarige] is een zeer jonge baby die volledig afhankelijk is van zijn verzorgers. Het verzoek is ingediend omdat de ouders onvoldoende pedagogisch inzicht lijken te hebben, waardoor aan [minderjarige] onvoldoende stabiliteit en veiligheid wordt geboden. Daarnaast bestaat een ernstig vermoeden van zowel fysiek als verbaal geweld binnen het netwerk. Dit betreft niet alleen problemen tussen de ouders, maar ook vanuit de grootouders (vaderszijde - vz). Er is onderzocht of [minderjarige] binnen het netwerk geplaatst kon worden, specifiek bij de grootouders (vz en moederszijde - mz). Dit bleek echter niet mogelijk te zijn. De komende tijd is het van belang om inzicht te krijgen in de opvoedvaardigheden van de ouders. Daarnaast moet er snel worden beoordeeld of de moeder in een moeder-kindhuis kan worden geplaatst, maar daar is momenteel nog geen zicht op. De GI krijgt de opdracht om intensief samen te werken met de ouders om de mogelijkheden te onderzoeken en de situatie in kaart te brengen. Gedurende de voorlopige ondertoezichtstelling moet [minderjarige] in het neutrale pleeggezin verblijven.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Na de uithuisplaatsing zijn er direct begeleide bezoeken gestart, die goed en rustig zijn verlopen. De ouders hebben [minderjarige] twee keer gezien. Tijdens het eerste bezoek hebben de ouders elk afzonderlijk een half uur met [minderjarige] doorgebracht. Het tweede bezoek zou op dezelfde manier plaats vinden, maar duurde uiteindelijk wat korter, omdat [minderjarige] onrustig werd doordat hij honger had. Dit is in overleg met de ouders gebeurd. Een moeder-kindhuis is waardevol om te onderzoeken, omdat het belangrijk is dat een baby in de nabijheid van de moeder is. De moeder staat hiervoor open, maar eerst moet de leerbaarheid van de moeder worden onderzocht. In een moeder-kindhuis is namelijk niet constant toezicht. Om hierachter te komen is het van belang dat er langere bezoekmomenten met de moeder worden gepland. Er moet worden geobserveerd hoe de moeder haar taken oppakt en of zij in staat is deze goed genoeg uit te voeren. In het ziekenhuis lukte dit niet, maar het is de moeite waard om het opnieuw te proberen, vooral gezien het feit dat de moeder voor het eerst moeder is geworden en alles nog nieuw voor haar is. Daarnaast is er het FARR-onderzoek dat bij de moeder is afgenomen; hieruit komen zorgen naar voren. De moeder heeft ook een foto naar de GI gestuurd waarop een bebloede wang te zien is. De moeder gaf aan dat de oma (vz) verantwoordelijk zou zijn voor dit letsel en dat zij bang is voor de familie van de vader. Daarnaast is er een incident tussen de ouders buiten het ziekenhuis dat op de camerabeelden van het ziekenhuis is te zien.

5.Het standpunt van de ouders

5.1.
Door en namens de ouders wordt geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar wel tegen een uithuisplaatsing buiten het netwerk. De ouders waren geschrokken omdat [minderjarige] prematuur geboren is, en de moeder moest na de geboorte wennen aan de nieuwe situatie. Bovendien heeft het enige tijd geduurd voordat de moeder opvoedinstructies ontving. Desondanks hebben de ouders meegewerkt aan de instructies van het ziekenhuis. Er waren veiligheidsafspraken gemaakt: de oma (mz) zou van 11:00 tot 15:00 uur in de woning aanwezig zijn om te observeren hoe de moeder het deed. Vervolgens zou de buurvrouw het overnemen. De oma (mz) constateert dat de moeder nu beter in staat is om haar taken op te pakken. De ouders doen wat nodig is en zij hebben uit zichzelf een afspraak bij de huisarts gemaakt voor een doorverwijzing voor een IQ-test voor de moeder. Wat betreft een moeder-kindhuis bestaat de zorg dat het gezin uit elkaar getrokken zal worden. De vader heeft twee andere kinderen, terwijl het moeder-kindtraject uitsluitend gericht is op de moeder en [minderjarige] . De ouders ontkennen de geweldsincidenten. Er heeft een discussie plaatsgevonden tussen de moeder en de oma (vz), waarbij de hormonen van de moeder mogelijk invloed hebben gehad. Het argument dat deze situatie een plaatsing in de weg staat, is onterecht. Daarom blijft onduidelijk waarom [minderjarige] niet bij de oma en opa (vz) kan verblijven, aangezien zij nog steeds bereid zijn om [minderjarige] op te vangen. De GI geeft aan dat er een FARR-rapport is, maar dit rapport is niet bekend. Daarnaast wordt er gesproken over camerabeelden, wat ook nieuwe informatie betreft die niet in het dossier is opgenomen. De ouders weerspreken dat hier iets zorgelijks is gebeurd.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [1]
6.2.
Er bestaan ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders. Als (prematuur geboren) baby is [minderjarige] volledig afhankelijk van zijn opvoeders; er mag hem aan niets ontbreken, gezien zijn kwetsbaarheid. Op dit moment bestaan er zorgen over het leervermogen van de moeder en de dynamiek tussen de ouders. De moeder leek gedurende het verblijf in het ziekenhuis weinig leerbaar te zijn. Bovendien zijn er signalen van forse spanningen tussen de ouders onderling én binnen hun netwerk. De GI heeft een foto van de moeder ontvangen met een bebloede wang; onduidelijk blijft wat er is gebeurd. Ook is op camerabeelden gezien dat de moeder is gevallen; wat daarvan de oorzaak is, is evenmin bekend. Tot slot is de Raad nog in afwachting van het definitieve FARR-rapport.
6.3.
Gezien de ernst van de zorgen is het noodzakelijk dat [minderjarige] op dit moment nog in het pleeggezin verblijft. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin, verlengen. De kinderrechter zal de machtiging echter voor een kortere duur dan verzocht verlengen, omdat [minderjarige] nog zeer jong is en zo snel als de situatie het toelaat met zijn ouders herenigd zou moeten worden. Daarvoor moet er meer duidelijkheid komen over de zorgen die er zijn. Het is van belang dat het FARR-rapport beschikbaar komt en dat de Raad/GI nadere informatie verstrekken over de camerabeelden en de foto die de GI van de moeder heeft ontvangen. Ook moet via het IQ-onderzoek meer duidelijk worden over de leerbaarheid van de moeder. Daarnaast moet bezien worden of het netwerk van de ouders alsnog een rol kan spelen bij de zorg voor [minderjarige] en/of dat de moeder naar een moeder-kindhuis kan.
6.4.
In afwachting van vorenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen tot 1 december 2024 en de behandeling van het overige verzochte aanhouden tot de hierna genoemde zitting.
6.5.
De kinderrechter verzoekt de GI
uiterlijk 25 november 2024nader te rapporteren over vorenstaande, met afschrift aan de advocaat van de ouders en de Raad.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
houdt de beschikking van 5 oktober 2024 in stand;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 december 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te bepalen:
7.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en mr. N. Aydogan-Kütük zal plaatsvinden
op 27 november 2024 om 14:45 uur in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam;
7.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
7.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de Raad, de belanghebbenden en mr. N. Aydogan-Kütük;
7.7.
verzoekt de Raad voor voornoemde zitting ten behoeve van de ouders zorg te dragen voor tolken in de taal Bulgaars en Turks.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 7 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, van het BW.