ECLI:NL:RBROT:2024:13651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/684557 / JE RK 24-1836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 1 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014, in de zaak van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De kinderrechter heeft de moeder, die het ouderlijk gezag heeft, en de vader als belanghebbenden aangemerkt. De procedure begon met een verzoekschrift van de GI, ontvangen op 19 augustus 2024, en een verweerschrift van de moeder op 28 augustus 2024. Tijdens de mondelinge behandeling, die op dezelfde dag plaatsvond, waren de moeder, haar advocaat, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken en adviseerde over de omgang tussen de vader en de minderjarige.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de GI en de moeder moeizaam verloopt, wat leidt tot wantrouwen. De moeder heeft bezwaren tegen de inhoud van de stukken die de GI wil indienen voor een diagnostisch onderzoek bij het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). Ondanks deze problemen heeft de kinderrechter geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds zijn vervuld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 april 2025, met de noodzaak voor de GI om de communicatie te verbeteren en het KSCD-onderzoek te starten. De kinderrechter heeft ook verzocht om rapportages over de voortgang van het onderzoek en de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/684557 / JE RK 24-1836
Datum uitspraak: 1 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.Z. Peters, kantoorhoudende te Zoetermeer,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 19 augustus 2024;
- het verweerschrift van de moeder van 28 augustus 2024, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 november 2024. Het verzoek is tegelijkertijd behandeld met het verzoek van de vader met het zaaknummer C/10/541268 / FA RK 17-10463. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader (met zijn advocaat in de procedure met zaaknummer C/10/541268 / FA RK 17-10463, mr. L.E. de Jong)
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1] .
1.3.
In de procedure met zaaknummer C/10/541268 / FA RK 17-10463 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in zijn adviserende en/of toetsende taak gekend. [naam 2] was tijdens de mondelinge behandeling aanwezig als vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
Bij beschikking van 20 september 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Desgevraagd geeft de GI aan dat dit voor vandaag betekent dat wordt verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen tot 3 oktober 2025, nu het verzoekschrift op 19 augustus 2024 is ingediend toen de ondertoezichtstelling nog tot 1 oktober 2024 zou duren. Nadien is de ondertoezichtstelling op basis van een ouder, nog aangehouden verzoek verlengd tot 3 december 2024.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De moeder heeft tot op heden niet ingestemd met de aanvraag van een onderzoek bij het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD), omdat zij zich niet kan vinden in de stukken die naar het KSCD worden gestuurd. Er heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen de GI, de moeder en het KSCD. In september 2024 heeft er ook een huisbezoek bij de moeder plaatsgevonden. De GI is bereid om dat wat in de toelichting van de stukken is opgenomen over een uithuisplaatsing weg te halen. Het KSCD vraagt daarnaast om aanvullende stukken, zoals hulpverleningsplannen en observaties van het omgangshuis. De GI verwacht dat zonder deze aanvullende stukken het KSCD de aanvraag zal weigeren. Desgevraagd brengt de GI naar voren dat de inhoud van het gezinsplan met de ouders is besproken, maar niet de tekst die in het gezinsplan is opgenomen.
3.3.
De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] worden begeleid door de GI. Er worden evaluatieverslagen van deze omgangsmomenten gemaakt, maar deze worden niet naar de ouders verstuurd. De GI bespreekt de omgangsmomenten afzonderlijk met de ouders. De omgangsmomenten zijn uitgebreid van één uur naar anderhalf uur. Daarnaast is er met de ouders besproken om de omgangsmomenten uit te breiden van één keer in de vier weken, naar één keer in de drie weken. Het is lastig om afspraken te maken met de moeder over de omgangsmomenten, omdat zij een onregelmatig werkrooster heeft.
3.4.
De GI stemt tijdens de mondelinge behandeling in met de voorgestelde regeling van één keer in de drie weken op dinsdagmiddag.
3.5.
Er moeten daarnaast afspraken worden gemaakt over de informatieregeling tussen de ouders. De GI is van mening dat het passend is om een hulpverleningstraject voor de ouders, zoals Ouderschap na Scheiding (hierna: ONS) van Enver, in te zetten.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt, aanvullend op het verweerschrift, nader verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt zeer moeizaam. De hulpverlening vanuit Basic Trust is helaas gestopt. De moeder heeft Youz benaderd voor individuele hulpverlening voor [minderjarige] . Er bestaat hiervoor een wachtlijst van negen maanden. Het KSCD heeft eerder in een gesprek met de moeder aangegeven akkoord te gaan met de wens van de moeder om bepaalde informatie niet in de stukken op te nemen. Tijdens het huisbezoek van de GI in september 2024 is hierover kort gesproken en heeft de GI aangegeven de stukken aan te zullen passen. De toelichting die door de GI bij de stukken wordt gegeven is niet neutraal. De moeder gaat akkoord met het toezenden van het Raadsrapport aan het KSCD. De advocaat van de moeder heeft bij brief van 28 juni 2024 een bijlage overgelegd, waarin is aangegeven met welke tekst de moeder akkoord gaat en welke tekst wat de moeder betreft weggehaald zou moeten worden. De stukken die de GI verder wil overleggen, zoals hulpverleningsplannen en observaties van het omgangshuis, zijn niet meer actueel waardoor het geen nut heeft ze aan het KSCD te sturen; dit nog los van de onjuiste informatie die er volgens de moeder in staat. Wanneer de GI niet instemt met het indienen van een aanvraag op basis van de door de moeder voorgestelde tekst, zal de moeder bekijken of het mogelijk is een diagnostisch onderzoek door een andere instantie dan het KSCD te laten plaatsvinden. De moeder is van mening dat een ondertoezichtstelling niet helpend is en verzoekt daarom het verzoek van de GI af te wijzen.
4.2.
Desgevraagd wordt namens de moeder aangegeven dat zij en haar advocaat geen concept van het gezinsplan hebben ontvangen, waardoor in het gezinsplan onjuiste en gedateerde informatie is opgenomen.
4.3.
Ten aanzien van de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader brengt de moeder het volgende naar voren. De moeder heeft nog steeds zorgen over het contact tussen de vader en [minderjarige] . Hij speelt tijdens de omgangsmomenten vaak met andere kinderen. De moeder krijgt een korte, mondelinge terugkoppeling over de omgangsmomenten, maar geen evaluatieverslagen. Het klopt niet dat de moeder niet beschikbaar is om afspraken te maken over de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader. De moeder heeft een onregelmatig rooster, maar is in ieder geval op dinsdag beschikbaar om de omgangsmomenten te laten plaats vinden. De moeder stemt in met de voorgestelde regeling van één keer in de drie weken op dinsdagmiddag.
4.4.
De vader stemt tijdens de mondelinge behandeling in met het verzoek van de GI. De vader wil graag dat de omgangsmomenten met [minderjarige] worden uitgebreid, omdat vader en zoon op dit moment geen band kunnen opbouwen. De vader merkt op dat [minderjarige] een sociale jongens is die tijdens de omgangsmomenten met andere kinderen speelt, maar ook met hem speelt. De vader wil graag samen met de GI en de moeder in gesprek over [minderjarige] .
4.5.
De Raad adviseert de omgang na bijvoorbeeld vier keer te evalueren om te bezien of er uitgebreid kan worden. De GI moet, aldus de Raad, aan de slag. Het KSCD-onderzoek is hard nodig en de omgang zou geïntensiveerd moeten worden. De communicatie tussen de GI en de moeder moet verbeteren; er moet sneller en adequater op elkaar worden gereageerd; er moet nu echt doorgepakt worden. [minderjarige] is nu de dupe. De moeder moet zich realiseren dat [minderjarige] ook de vader nodig heeft. Het is goed te horen dat de moeder [minderjarige] motiveert om met de vader omgang te hebben.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Gebleken is dat het de afgelopen periode helaas opnieuw niet gelukt is om het KSCD-onderzoek te laten starten. De communicatie tussen de GI en de moeder verloopt zeer stroef. Er is veel wantrouwen van de moeder jegens de GI, mede omdat de GI onjuiste informatie heeft verstrekt over een vermeend huisbezoek en ten onrechte in het gezinsplan van 19 augustus 2024 heeft vermeld dat het plan inhoudelijk samen met de ouders zou zijn gemaakt. De moeder is bevreesd dat het KSCD via stukken van de GI met een onjuiste inhoud een verkeerde, te negatieve indruk van haar krijgt.
5.3.
De kinderrechter acht het nog steeds van belang dat er middels een diagnostisch onderzoek zicht komt op het gedrag van [minderjarige] in het algemeen en in relatie tot het verloop van de omgangsmomenten met de vader. De moeder heeft tot op heden niet ingestemd met de aanvraag van het onderzoek, omdat zij zich niet kan vinden in de inhoud van de stukken die de GI hierbij wil indienen. De vragenlijst ten behoeve van het KSCD is ter zitting van
16 november 2023 in overleg tussen de betrokkenen aangepast. Deze vragenlijst is als bijlage aan de beschikking van 16 november 2023 gehecht. Vandaag is ter zitting besproken dat daarnaast het Raadsrapport aan het KSCD zal worden gestuurd. De advocaat van de moeder heeft in mei 2024 een e-mailbericht naar de GI gestuurd waarin is aangegeven in welke gedeeltes van de tekst uit het concept van de aanvraag de moeder zich wel en niet kan vinden. De GI heeft ter zitting toegezegd de oranje en rood gearceerde gedeeltes van de tekst te zullen verwijderen. Hiermee zijn de moeder en de GI akkoord gegaan met de tekst van de aanvraag. Wanneer het KSCD aanvullende informatie wenst, kunnen de ouders dit zelf overleggen.
5.4.
Ondanks de communicatieproblemen tussen de moeder en de GI is het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken blijft. Het KSCD-onderzoek moet gaan starten en afhankelijk van de uitslag dient passende hulpverlening en begeleiding te worden ingezet. Ter zitting is gebleken dat [minderjarige] is aangemeld voor individuele hulpverlening vanuit Youz, waarvoor helaas een lange wachtlijst bestaat. Het verloop van dit traject is relevant voor beslissingen aangaande [minderjarige] . Daarnaast zal de GI bekijken of het traject ONS van Enver passend is voor de ouders. Tot slot is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] te begeleiden. Er is op dit moment geen alternatief persoon of alternatieve organisatie beschikbaar die deze begeleiding op zich kan nemen. Gezien alles wat speelt zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] vooralsnog verlengen tot 1 april 2025 (artikel 1:260, eerste lid, BW) en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
5.5.
De kinderrechter verzoekt de GI haar (met afschrift aan de [advocaat van de] moeder)
uiterlijk binnen 14 dagen na vandaagte informeren over de stand van zaken omtrent de aanvraag van het KSCD-onderzoek.
5.6.
De kinderrechter verzoekt de GI daarnaast om
uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datumte rapporteren (met afschrift aan de [advocaat van de] moeder) over de stand van zaken op dat moment.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 1 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.3.
bepaalt dat de behandeling van het resterende deel van het verzoek wordt aangehouden tot
1 februari 2025 pro forma;
6.4.
bepaalt dat de GI, de moeder, haar advocaat en de vader op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.5.
verzoekt de GI de kinderrechter
uiterlijk binnen 14 dagen na vandaagte informeren over de stand van zaken omtrent het KSCD-onderzoek, onder gelijke verstrekking aan de [advocaat van de] moeder;
6.6.
verzoekt de GI
uiterlijk op de genoemde pro forma datumde kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, onder gelijke verstrekking aan de [advocaat van de] moeder.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier, en op schrift gesteld op 26 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.