ECLI:NL:RBROT:2024:13683

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/10/640484 / FA RK 22-4425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing naar Brussel en regeling van zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2024 een beschikking gegeven over de vervangende toestemming voor verhuizing naar Brussel en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige. De man en de vrouw, beiden met een advocaat, zijn betrokken in een geschil over de verhuizing van de vrouw met hun minderjarige kind naar Brussel. De vrouw heeft verzocht om toestemming om met de minderjarige te verhuizen, terwijl de man hiertegen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een tussenbeschikking van 20 december 2022 en een verslag van het Rotterdams Omgangshuis zijn meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in Nederland woont en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De vrouw heeft aangevoerd dat zij naar Brussel wil verhuizen vanwege werk en persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen objectieve noodzaak is voor de verhuizing. De rechtbank heeft ook gekeken naar de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling en het contact tussen de man en de minderjarige. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen, omdat het belang van de man en de minderjarige bij het in stand houden van de huidige situatie zwaarder weegt. De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige elke zondag bij de man is. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/640484 / FA RK 22-4425
Beschikking van 6 november 2024 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. P.A. van Hecke te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: de minderjarige.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 20 december 2022;
  • het verslag van het Rotterdams Omgangshuis van 11 december 2023;
  • de berichten van de man van 22 januari 2024 en 20 mei 2024;
  • het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 25 juli 2024;
  • het verweer op zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 18 september 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 26 september 2024.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam].

2.De verdere vaststaande feiten

2.1.
In deze procedure heeft de rechtbank op 20 december 2022 het ouderlijk gezag gewijzigd en de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast. De regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) is aangehouden, in afwachting van een traject bij het Rotterdams Omgangshuis.
2.2.
Het traject bij het Rotterdams Omgangshuis is in oktober 2023 beëindigd en is succesvol afgerond.
2.3.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Franse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II-bis (ten aanzien van de zorgregeling) en artikel 7 van Brussel II-ter (ten aanzien van het verhuisverzoek) bevoegd te beslissen op de voorliggende verzoeken.
3.1.2.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.
Verzoek tot verhuizing
3.2.1.
De vrouw verzoekt, bij zelfstandig verzoek, vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Brussel te verhuizen.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De raad geeft aan dat het van belang is dat de minderjarige duidelijkheid en structuur heeft. Bij een grote afstand tussen woonplaatsen van ouders is het uitvoeren van een zorgregeling lastig. Voor het contact tussen de minderjarige en de man zal een verhuizing geen positief effect hebben.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.2.5.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.2.6.
De vrouw voert – samengevat – het volgende aan. De vrouw is voor haar studie uit Frankrijk naar Rotterdam gekomen. Zij werkt op de Willem de Kooning Academie. Sinds 2023 is zij met burn-out klachten uitgevallen op haar werk. De burn-out klachten zijn een gevolg van een ongezonde werksfeer. De vrouw wil daarom van baan veranderen. De banen liggen in Nederland in de culturele sector niet voor het oprapen. Bovendien spreekt de vrouw beperkt Nederlands. Verder is de vrouw woonachtig in een woning die klein is, slecht geïsoleerd is en vocht- en schimmelplekken heeft. De tuinaarde bevat lood waardoor bij aanraking met tuinaarde risico op een loodvergiftiging bestaat en de woning ligt in een buurt die te kampen heeft met veel criminaliteit. De vrouw voelt zich gevangen in haar situatie, maar haar mogelijkheden verbetering te brengen in haar situatie in Nederland zijn beperkt. De vrouw wil daarom naar Brussel verhuizen. Zij heeft daar inmiddels een deeltijdbaan en kan een woning van haar tante betrekken. Ook woont zij dan dichter bij haar ouders die in Lille (Frankrijk) wonen. De frequentie van het contact tussen de man en de minderjarige zal niet veranderen en de vrouw zal de kosten van het reizen in verband met de zorgregeling voor haar rekening nemen.
3.2.7.
De man voert – samengevat – het volgende aan. De man heeft bezwaar tegen een verhuizing van de vrouw naar Brussel. De vrouw heeft geen noodzaak om te verhuizen. De problemen in de woning van de vrouw kunnen worden aangekaart bij de verhuurder. Ook in Brussel is er een loodprobleem en sprake van criminaliteit. De afstand tussen Brussel en Rotterdam is zodanig dat een verhuizing ten koste zal gaan van het contact tussen de man en de minderjarige. Het reizen met de hogesnelheidstrein is duur en voor elke reis moet gereserveerd worden. Bovendien is bekend dat er vaak vertraging en uitval is op dit treintraject. De reis met de reguliere trein is een stuk langer, minstens twee uur voor een enkele reis. Het lange reizen is niet in het belang van de minderjarige. De man is bang dat het contact tussen hem en de minderjarige, door de lange afstand, zal verwateren. Voor de minderjarige is het beter wanneer partijen op korte afstand van elkaar wonen en er bij beiden sprake is van een stabiele basis. Weliswaar is de communicatie tussen partijen verbeterd, maar het is nog een wankel evenwicht.
3.2.8.
De rechtbank zal hierna het verzoek van de vrouw beoordelen aan de hand aan de hiervoor onder 3.2.5 genoemde belangen.
Noodzaak om te verhuizen
3.2.9.
De rechtbank stelt voorop dat de wens van de vrouw om naar Brussel te verhuizen invoelbaar is. Dit verlangen is echter niet voldoende om een noodzaak aan te nemen. De vrouw heeft niet gesteld dat zij moet verhuizen. Zij heeft een woning in Rotterdam en zij kan ook in die woning blijven. Dat deze woning de nodige tekortkomingen heeft, maakt nog niet dat er om die reden een noodzaak is tot verhuizing. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de vrouw haar deeltijdbaan in Brussel momenteel al uitvoert vanuit Rotterdam. Dat de vrouw niet in staat is om daarnaast ook werkzaamheden in Nederland te verrichten, is niet vast komen te staan. Ook in zoverre is er geen directe noodzaak om te verhuizen. Hoewel het netwerk van de vrouw in Brussel dichterbij is, zal het netwerk van de man meer op afstand komen te staan. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat er voor de vrouw geen objectieve noodzaak bestaat om naar Brussel te verhuizen.
Een goede voorbereiding van de verhuizing
3.2.10.
De rechtbank constateert dat de vrouw zich onvoldoende heeft voorbereid op de verhuizing naar Brussel. Weliswaar heeft zij een deeltijdbaan en een woning in Brussel gevonden, maar zij heeft onvoldoende nagedacht over de school en opvang voor de minderjarige. Zij heeft van horen zeggen dat het geen probleem is voor de minderjarige naar een Nederlandstalige school in Brussel te gaan, maar zij heeft hier zelf geen onderzoek naar gedaan. Dat kon wel van de vrouw verwacht worden, omdat sprake is van een internationale verhuizing en de minderjarige begin volgend jaar naar school zal gaan.
De frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing
3.2.11.
Een verhuizing van de vrouw met de minderjarige naar Brussel verandert in beginsel niets aan de frequentie van het contact tussen de man en de minderjarige, omdat de vrouw de afgesproken zorgregeling ongewijzigd wil laten. Dit staat dus aan een verhuizing niet in de weg.
Extra kosten omgang
3.2.12.
De vrouw stelt dat zij de extra kosten voor de retourreis van Brussel naar Rotterdam op zich kan nemen. Het is de rechtbank niet duidelijk wat de financiële situatie van de vrouw is en in de toekomst gaat zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is niet duidelijk geworden of en op welke wijze de vrouw de kosten voor de wekelijkse treinreis kan dragen. De vrouw heeft aangegeven een buffer van 150 tot 200 euro per maand te hebben, maar het is zeer de vraag of daarmee alle reiskosten gedekt kunnen worden.
De mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg
3.2.13.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen grote stappen hebben gezet in het herstel van contact. Daarmee stellen zij hun kind in staat onbelast contact te hebben met haar beide ouders. Dat is beslist een compliment waard. Hoewel de communicatie tussen partijen beter verloopt, is die nog niet zoals het zou moeten zijn. Ook is het contactherstel pril. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat partijen de tijd krijgen voor verbetering van hun ouderrelatie en hun onderlinge communicatie om zo hun ouderschap na scheiding verder vorm te kunnen geven. Een verhuizing door de vrouw zou de kwetsbare verhouding tussen partijen onder druk zetten. Dat is niet in het belang van de minderjarige.
Overige criteria
3.2.14.
De vrouw heeft aangevoerd dat er ruimer gekeken kan worden dan enkel naar de ‘vaste’ criteria voor verhuizing. Er zijn door de vrouw echter geen extra argumenten aangevoerd die tot een andere afweging zouden moeten leiden.
Conclusie
3.2.15.
Alle belangen tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat het belang van de man en minderjarige bij het in stand houden van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van de vrouw met de minderjarige in Brussel te gaan wonen. Daarom zal het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te verhuizen naar Brussel worden afgewezen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man handhaaft zijn verzoek om een zorgregeling vast te stellen, waarbij hij contact heeft met de minderjarige:
  • gedurende een periode van twee maanden elke zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • na de periode van twee maanden een zaterdag en een zondag aansluitend per
veertien dagen van 10.00 uur tot 18.00 uur, en een woensdagmiddag per 14 dagen
van 12.00 uur tot 18.00 uur.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek het ouderschapsplan op te nemen in de beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek tot opname van het ouderschapsplan ingetrokken. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.
3.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
Partijen zijn van ver gekomen. Via het Rotterdamse Omgangshuis is het contactherstel tussen de man en de minderjarige tot stand gekomen. Partijen hebben daar ook afspraken kunnen maken over de zorgregeling. Deze zorgregeling staat niet ter discussie. De omstandigheden zijn sinds het afspreken van de zorgregeling niet gewijzigd.
De man had toen en heeft nog altijd geen woning om in te verblijven. De minderjarige is op dit moment elke zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man. De rechtbank kan en wil niet anticiperen op een situatie zoals die in de toekomst eventueel gaat zijn. De rechtbank zal de zorgregeling waaraan partijen momenteel uitvoering geven daarom vastleggen in deze beschikking, onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
3.4.
Certificaat EU-Verordening
3.4.1.
De vrouw verzoekt op de voet van artikel 36 lid 1 sub b van de EU Verordening 2019/1111 (Brussel II-ter) een certificaat in de Franse taal af te geven, conform bijlage III van de Verordening.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Het verzoek van de vrouw is gestoeld op de situatie dat zij in België gaat wonen. Aangezien de rechtbank hiervoor geen toestemming verleent, wijst zij het verzoek bij gebrek aan belang af.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
- elke zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur bij de man;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Berghuis-Knijff, voorzitter en (kinder)rechter, mr. I.J. Pieters en mr. E.M. Moerman, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 6 november 2024.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.