ECLI:NL:RBROT:2024:13778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/4686
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister van Financiën om private schulden van een gedupeerden ouder over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een gedupeerden ouder en de minister van Financiën. De eiseres, die onder bewind staat en gedupeerd is in de toeslagenaffaire, had een aanvraag ingediend voor de overname van haar private schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister had een deel van haar aanvraag afgewezen met een primaire beslissing op 27 september 2022, en dit besluit werd in het bestreden besluit van 7 juni 2023 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 behandeld. Eiseres stelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde schulden niet voor overname in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat de minister niet had voldaan aan de doorzendplicht en dat bijkomende kosten voor vergoeding in aanmerking moesten komen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om de schulden over te nemen, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de Wht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder private schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire kunnen worden overgenomen en bevestigt de rol van de minister in het beoordelen van dergelijke aanvragen. De rechtbank heeft de beslissing van de minister als voldoende gemotiveerd beschouwd en de eiseres in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam bewindvoerder] , bewindvoerder),
en

de minister van Financiën

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Met het besluit van 27 september 2022 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor een deel afgewezen.
Met het besluit van 7 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen of betalen. Deze regeling is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Een schuld die niet is ontstaan in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf van de schuldeiser moet zijn vastgelegd in een notariële akte. [1]
1.1.
In de memorie van toelichting bij de Wht is opgenomen dat de schuldenaanpak voor gedupeerde ouders is gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start, niet het herstellen van het verleden. Het mogelijk maken van een nieuwe start is het uitgangspunt bij de ingewikkelde beleidskeuzes die bij de schuldenaanpak gemaakt moesten worden.
2. Eiseres heeft aan de minister een schuldenlijst verstrekt op 1 februari 2022. Bij het primaire besluit is een deel van de schulden van eiseres overgenomen en een van de schulden is afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De minister heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft al vele jaren geldschulden en staat hiervoor sinds 2012 onder bewind. Ze heeft geprobeerd om voor de wettelijke schuldsaneringsregeling in aanmerking te komen, maar door haar schulden bij Dienst Toeslagen is dat niet gelukt. Eiseres had zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke schulden. Ze heeft altijd hard gewerkt om voor haar kinderen te zorgen en haar schulden te betalen. Dat waren er zoveel dat zij geen overzicht meer had en zij steeds de meest agressieve schuldeisers als eerste betaalde. Vaak waren dat de publieke schulden die haar onder de hersteloperatie kwijt zouden zijn gescholden, aldus eiseres. Eiseres is van mening dat de twee nog resterende schulden moeten worden overgenomen en dat zij gecompenseerd moet worden voor de schulden die zij al heeft afgelost. Indien de minister meent dat de aanvraag bij een andere organisatie ingediend had moeten worden, dan heeft de minister niet voldaan aan de doorzendplicht. Eiseres voert verder aan dat de bijkomende kosten, zoals incassokosten en rente, van de vorderingen aan Intrum Nederland BV, met referenties [referentienummer 1] en [referentienummer 2] , voor vergoeding in aanmerking behoren te komen. Deze kosten zijn ontstaan doordat eiseres in de betaling van vorderingen telkens voorrang heeft gegeven aan schuldeisers die haar op agressieve wijze benaderden. Hierdoor bleef er geen betalingscapaciteit voor de onderhavige vorderingen over en werden deze met kosten verhoogd. Naar de mening van eiseres is het causaal verband tussen de toeslagenaffaire en de onderhavige kosten voldoende aanwezig en behoren de kosten voor vergoeding in aanmerking te komen. De minister is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op haar bezwaargronden, zodat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
4. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de weigering van het betalen van een deel van de schulden van eiseres terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Schulden die al eerder zijn betaald en/of niet meer aanwezig zijn
5. De minister heeft betaling van de volgende schulden afgewezen op de grond dat deze eerder zijn betaald en/of niet meer aanwezig zijn (code 9):
  • LikiFin met referentie [referentienummer 3] (Healthcenter Lansingerland) van € 210,42;
  • Kuyt Gerechtsdeurwaarder & Incasso Lisse met referentie [referentienummer 4] inzake Gothia van € 778,67;
  • DSW zorgverzekeraar met referentie [referentienummer 5] van € 289,96;
  • Flanderijn B.V. met referentie [referentienummer 6] inzake Stedin van € 150,00;
  • LikiFin (Voorheen Van Es gerechtsdeurwaarders) met referentie [referentienummer 7] (inzake CAK zorginstituut CVZ) van € 945,86; en
  • LikiFin (Voorheen Van Es gerechtsdeurwaarders ) met referentie [referentienummer 8] / [referentienummer 9] van € 305,47.
5.1.
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, onderdeel c van de Wht moet een geldschuld op de datum van de aanvraag nog open staan. Hoewel eiseres in haar aanvraag had aangegeven dat deze schulden nog openstonden, volgt uit de stukken dat dit voor bovengenoemde schulden niet het geval was. Deze komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
5.2.
De minister heeft toegelicht dat een al betaalde schuld mogelijk alsnog in aanmerking kan komen voor vergoeding als wordt voldaan aan artikel 4.1., derde lid, van de Wht. In de memorie van toelichting op de Wht [2] is als nadere toelichting opgenomen dat de schulden die door een gedupeerde ouder zijn betaald in principe niet vallen onder de private schuldenregeling. Hier is echter een uitzondering op gemaakt als de ouder of toeslagpartner eerst een herstelbedrag heeft ontvangen en nadien een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, welke anders door de minister zou zijn betaald. Hiervoor is op 28 september 2022 het loket ‘al betaalde schulden’ geopend. De minister heeft eiseres in het bestreden besluit hierover geïnformeerd. Aangezien de minister niet onbevoegd is om over de aanvraag van eiseres te beslissen, is er geen sprake van het schenden van de doorzendplicht. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt voldoende is gemotiveerd.
Publieke schulden
6. De minister heeft betaling van de volgende schulden afgewezen op de grond dat het publieke schulden zijn (code 2):
  • Het CJIB (referentie [referentienummer 10] ) van € 697,00;
  • Het CJIB (referentie [referentienummer 11] ) van € 557,00;
  • Het CJIB (ZIN) - (referentie [referentienummer 12] ) van € 527,10;
  • Belastingdienst - landelijk incasso centrum (referentie [referentienummer 13] ) van
  • Belastingdienst - landelijk incasso centrum (referentie [referentiekenmerk 1] ) van € 10.134,00;
  • Belastingdienst - landelijk incasso centrum (referentie [referentiekenmerk 2] ) van € 1.015,00; en
  • UWV Invordering (referentie [referentienummer 14] ) van € 2.955,25.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het hier geen schulden betreft in de zin van artikel 4.1. van de Wht die voor overname in aanmerking kunnen komen. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de schulden aan de Belastingdienst, het CJIB en het UWV zijn aan te merken als publieke schulden, omdat het overheidsinstanties betreft. Ter zitting heeft eiseres verklaard inmiddels geen publieke schulden meer te hebben.
Schulden aan Intrum Nederland BV
7. De minister heeft betaling van de volgende schulden afgewezen op de grond dat de schulden buiten de referteperiode zijn ontstaan (code 16):
  • met referentie [referentienummer 15] inzake Orange van € 1.887,57; en
  • met referentie [referentienummer 2] inzake T-Mobile van € 2.209,17.
7.1.
Op grond van artikel 4.1., derde lid, onderdeel d van de Wht kunnen de bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten overgenomen worden. Hiervoor dient de aanvankelijke geldschuld wel te voldoen aan de voorwaarden uit artikel 4.1, tweede lid, van de Wht. Niet in geschil is dat deze geldschulden zijn ontstaan in 2004 en daarmee ruim voor de datum van 1 januari 2006, zodat deze niet voldoen aan de voorwaarden om voor vergoeding in aanmerking te komen. De bij de geldschulden bijkomende kosten kunnen daarom ook niet overgenomen worden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden

Voetnoten

1.Artikel 4.1, eerste lid, tweede lid en derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 37.