ECLI:NL:RBROT:2024:13786

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
10/240766-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot tenuitvoerlegging van een Zwitserse veroordeling wegens doodslag en diefstallen

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een WOTS-zaak (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) betreffende de veroordeelde, die in Zwitserland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 jaren en 2 maanden voor doodslag en diefstallen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlof tot tenuitvoerlegging van deze veroordeling in Nederland behandeld. De veroordeelde, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was eerder in Nederland aangehouden en heeft in uitleveringsdetentie verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de veroordeelde in Zwitserland is veroordeeld, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen inbreuk is op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging toelaatbaar verklaard en een gevangenisstraf van 14 jaren en 9 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in detentie heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en kan binnen veertien dagen worden aangevochten bij de Hoge Raad.

Uitspraak

uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector strafrecht
WOTS-nummer: WTS-I-2023040261
Parketnummer: 10/240766-24
Datum uitspraak: 20 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, heeft de volgende uitspraak gedaan op de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, ingediend door de officier van justitie in dit arrondissement. Deze vordering dateert van 8 augustus 2024 en strekt onder meer tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een onherroepelijke rechterlijke beslissing van het Obergericht des Kantons Solothurn (Zwitserland) van 29 september 2022. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot de vrijheidsbenemende straf van 19 jaren en twee maanden van:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd verblijvende in [detentieadres].
verder te noemen: de veroordeelde.

1.Procesgang

De vereiste stukken zijn bij de vordering van 8 augustus 2024 gevoegd dan wel later toegezonden.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 december 2024. Daarbij zijn de veroordeelde, zijn raadsman, mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda en de officier van justitie mr. L.C. Visser gehoord.
De veroordeelde is bijgestaan door een tolk in de Servische taal.

2.Identiteit van de veroordeelde

De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Beoordeling van de toelaatbaarheid van de vordering

De Zwitserse autoriteiten hebben de overdracht en tenuitvoerlegging verzocht van de rechterlijke beslissing van het Obergericht des Kantons Solothurn (Zwitserland) van 29 september 2022.
De veroordeelde is op 18 april 2018 aangehouden in Nederland ter fine van uitlevering aan Zwitserland. Hij heeft vanaf die datum tot aan zijn uitlevering op 11 februari 2019 aan Zwitserland in Nederland in uitleveringsdetentie verbleven onder de voorwaarde dat indien hij tot een vrijheidsstraf zou worden veroordeeld, hij deze straf in Nederland kan ondergaan en dat de straf zal worden omgezet.
De veroordeelde is vanaf 11 februari 2019 in Zwitserland gedetineerd geweest, waarna hij in het kader van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen naar Nederland is overgebracht. Na aankomst in Nederland op 6 augustus 2024 is hij door de officier van justitie in verzekering gesteld en aansluitend door de rechter-commissaris in bewaring gesteld.
De veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit.
De rechterlijke beslissing voornoemd is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van feiten die naar Zwitsers recht strafbaar zijn. Deze feiten zijn naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar.
De verdediging heeft aangevoerd dat de feiten 1 en 2 enkel gekwalificeerd kunnen worden als ‘diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend’. Op basis van het handelen van de veroordeelde op 14 maart 2010 en het overlijden op 15 juli 2010 van het slachtoffer kan niet worden gezegd dat het voorwaardelijk opzet bij de veroordeelde aanwezig was dat zich richtte op de dood van het slachtoffer. Het Bundesgericht heeft dit ook met zoveel woorden erkend, aldus de verdediging.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 overweegt de rechtbank dat de veroordeelde (ook) naar Nederlands recht voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer nu het Bundesgericht oordeelt dat sprake is van een causaal verband tussen het handelen van de veroordeelde en zijn mededader en de dood van het slachtoffer.
Ten aanzien van de kwalificatie van de feiten 3, 4 en 5 volgt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie, aan welk standpunt namens de veroordeelde is gerefereerd, en kwalificeert deze feiten zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van feit 5 is de rechtbank van oordeel dat het feit dient te worden gekwalificeerd als het gebruik maken van een vervalst geschrift, nu de veroordeelde is veroordeeld voor het gebruiken van een stuk waarvan hij wist dat dit vervalst was en niet voor het zelf vervalsen van dit stuk.
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat het specialiteitsbeginsel is geschonden omdat de feiten “georganiseerde overval” gepleegd op 3 februari 2010 te Wettingen (Zwitserland) en de “beroepsmatige en georganiseerde diefstal” gepleegd op 29 juni 2010 te Spreitenbach (Zwitserland) op het moment van uitlevering van Nederland aan Zwitserland geen onderdeel waren van de uitleveringsprocedure. Ten aanzien van de “valsheid in geschrifte” gepleegd op 26 april 2019 te Zwitserland is het de vraag of de rechter zich hier over had moeten uitlaten aangezien dit feit dateert van na de datum van uitlevering. Naast dat de Zwitserse rechter moet toetsen of het specialiteitsbeginsel is geschonden, ligt hiervoor ook een taak bij de Nederlandse rechter. De feiten onder 3, 4 en 5 kunnen daarom niet worden meegenomen in een eventuele strafoplegging, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat blijkens het oordeel van het Bundesgericht er geen procedurele belemmeringen waren en geen sprake was van schending van het specialiteitsbeginsel. Nadat de veroordeelde was uitgeleverd ten aanzien van de feiten moord en beroving, is hij tevens uitgeleverd wegens de georganiseerde overval in Wettingen en de beroepsmatige en georganiseerde diefstal in Spreitenbach. Ten aanzien van de valsheid in geschrift heeft het Bundesgericht overwogen dat dit feit is gepleegd na de uitlevering en dat geen sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel. De rechtbank gaat hiervan dan ook uit.
Niet is gebleken van inbreuk op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM waardoor bij de veroordeling door de Zwitserse rechter sprake zou zijn van een flagrante miskenning van fundamentele beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging.
De feiten worden naar Nederlands recht gekwalificeerd als:

1.en 2.

de eendaadse samenloop
van het medeplegen van doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken
en
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;

3.

diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4.

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking;

5.

opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn geweest.
De veroordeelde diende op het moment van ontvangst van het verzoek tot zijn overbrenging nog ten minste zes maanden van de hem opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan.
De veroordeelde heeft verklaard mee te werken aan deze procedure en heeft op 4 juli 2022 ingestemd met zijn overbrenging naar Nederland.
De tenuitvoerlegging van het hiervoor vermelde vonnis dient toelaatbaar te worden verklaard nu is bevonden dat aan alle daarvoor in het toepasselijk verdrag en de wet gestelde vereisten is voldaan. Het verlof tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis zal op na te melden wijze worden verleend.

6.Motivering van de strafoplegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat in plaats van de buitenlandse sanctie dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren en negen maanden met aftrek van de tijd die de veroordeelde in Nederland in uitleveringsdetentie en in Zwitserland in voorlopige hechtenis alsmede ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht en de tijd gedurende welke hij met het oog op overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de officier van justitie ook rekening gehouden met de vervroegde en/of voorwaardelijke invrijheidsstelling, welke voor de veroordeelde gegolden zou hebben wanneer hij in Zwitserland zijn straf zou hebben uitgezeten.
De verdediging heeft aangevoerd dat de strafmaat rond de tien jaar zou moeten liggen. Daarbij is gewezen op de richtlijnen van het openbaar ministerie, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, de detentieomstandigheden van de veroordeelde in Zwitserland en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in Zwitserland en Nederland.
De rechtbank houdt bij de omzetting naar een Nederlandse straf rekening met de in Zwitserland opgelegde straf en hoogte daarvan. De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de bepaling van de duur daarvan, uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur, nu het, gezien de bewezenverklaring, gaat om de voornoemde delicten, waaronder de feiten 1 en 2, waarbij door toedoen van de veroordeelde het slachtoffer is overleden. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de veroordeelde.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de veroordeelde volgens de Zwitserse rechter documentatie heeft met betrekking tot vermogensdelicten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de hoogte van de straf de detentieomstandigheden van de veroordeelde in Zwitserland mee te wegen in die zin dat dat tot strafvermindering zou moeten leiden. De rechtbank beschikt niet over (vertaalde) stukken die zouden kunnen wijzen op de door de veroordeelde gestelde in detentie doorgemaakte martelingen. Door de verdediging is ook niet verzocht om de behandeling van de vordering aan te houden in afwachting van het overleggen van vertaalde documenten.
Regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling Zwitserland
Een voorwaardelijke invrijheidsstelling kan krachtens artikel 86 van Schweizeriches Strafgesetzbuch (StGB) getoetst worden wanneer de helft van de straf erop zit indien uitzonderlijke omstandigheden met betrekking tot de veroordeelde dit rechtvaardigen. De Zwitserse autoriteiten hebben kenbaar gemaakt dat dit niet het geval is voor de veroordeelde en dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling op zijn vroegst zou worden getoetst na het uitzitten van twee derde van zijn straf (artikel 85 StGB). Dat betekent in het geval van de veroordeelde een voorwaardelijke invrijheidsstelling na ongeveer twaalf jaren en negen maanden. In Nederland zou de veroordeelde bij een dergelijke straf twee jaar voor het einde van zijn straf in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling (artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering) waardoor de op te leggen gevangenisstraf niet meer dan ongeveer veertien jaren en negen maanden mag bedragen. Ook in Nederland zal dan de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling aanvangen na twaalf jaren en negen maanden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van veertien jaren en negen maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De beslissing is, behalve op de reeds genoemde artikelen, gegrond op:
de artikelen 47, 55, 57, 225, 288, 312 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 3, 20, 27, 28, 29, 30 en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
de artikelen 2, 3, 6 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten te Straatsburg op 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, Trb. 1987, 163).

8.Beslissing

VERKLAART TOELAATBAARde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het Obergericht des Kantons Solothurn van 29 september 2022 opgelegde gevangenisstraf en verleent daartoe verlof.
LEGT OPeen gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) jaren en 9 (negen) maanden.
BEVEELTdat de tijd welke
[veroordeelde]voornoemd in Nederland in uitleveringsdetentie en in Zwitserland in voorlopige hechtenis alsmede ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht, en de tijd gedurende welke hij met het oog op overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gedaan ter openbare zitting op 20 december 2024 door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2024.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen veertien dagen na heden cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.