ECLI:NL:RBROT:2024:13795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/10/689901 / KG ZA 24-1122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over partneralimentatie na scheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man opheffing van het executoriaal loonbeslag dat door de vrouw is gelegd om partneralimentatie te innen. De man en de vrouw zijn in 2019 gescheiden, en de rechtbank had op 5 juli 2024 bepaald dat de man € 1.626,00 per maand aan alimentatie moet betalen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en vordert nu dat het loonbeslag wordt opgeheven en dat hij terugbetaling krijgt van de reeds geïnde bedragen. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af, omdat er geen evidente juridische of feitelijke misslagen zijn vastgesteld in de eerdere beschikking. De belangenafweging valt in het nadeel van de man uit, onder andere omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn financiële situatie en de noodzaak van het opheffen van het beslag. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw recht heeft op de alimentatie en dat het beslag gerechtvaardigd is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is bij ex-echtgenoten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/689901 / KG ZA 24-1122
Vonnis in kort geding van 19 december 2024
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. L.E. de Jong te Zoeterwoude,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.H. de Vries te Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
Waar gaat deze zaak over?
De man en de vrouw zijn in 2019 gescheiden. De rechtbank heeft op 5 juli 2024 beslist dat de man met ingang van 4 november 2023 per maand € 1.626,00 aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. De man heeft tegen die beslissing beroep hoger ingesteld en de vrouw heeft, om de alimentatie te innen, executoriaal loonbeslag laten leggen.
In dit executiekortgeding vordert de man opheffing van het loonbeslag en (terug)betaling van alles wat al geïnd is. De vorderingen van de man worden afgewezen omdat niet gebleken is dat de rechtbank in de beslissing van 5 juli 2024 evidente juridische of feitelijke fouten (misslagen) heeft gemaakt en een belangenafweging in zijn nadeel uitvalt.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in deze zaak bestaat uit de dagvaarding van 2 december 2024 en 13 producties van de man en de pleitnota van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 11 december 2024.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn in 2019 gescheiden. Daarna zijn de volgende rechterlijke beslissingen genomen over een uitkering tot levensonderhoud (partneralimentatie) die de vrouw van de man vordert:
  • beschikking rechtbank Rotterdam van 22 januari 2021, € 680,00 (bruto) per maand met ingang van die datum;
  • beschikking gerechtshof Den Haag 4 mei 2022, € 424,00 (bruto) per maand met ingang van 21 januari 2021;
  • beschikking rechtbank Rotterdam 5 juli 2024: € 1.626,00 (bruto) per maand met ingang van 4 november 2023 (met ingang van 1 januari 2024 geïndexeerd tot, afgerond, € 1726,00 (bruto)).
2.2.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 5 juli 2024. Hij vordert daarin, incidenteel, schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking. Op het incident is nog niet beslist en er is ook nog geen mondelinge behandeling in gepland.
2.3.
Op 4 oktober 2024 heeft de vrouw executoriaal loonbeslag laten leggen onder de werkgever van de man. In het kader van dat beslag wordt, blijkens het exploot van de deurwaarder, rekening gehouden met een beslagvrije voet van € 2.381,00 per maand. Er is in de periode tot aan de zitting in dit kort geding ongeveer € 3.000,00 met het beslag geïnd.
2.4.
De man ontvangt maandelijks een bedrag aan ouderdomspensioen van de vrouw en een teruggave inkomstenbelasting in verband met betaalde hypotheekrente.
2.5.
De man en de vrouw procederen, op dit moment in cassatie, ook nog over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. In die procedure heeft het gerechtshof Den Haag op 22 mei 2024 onder meer geoordeeld dat:
  • de man voldoende heeft onderbouwd dat hij geldleningen heeft afgesloten bij zijn broer en moeder ten behoeve van de aanschaf van een woning in Marokko;
  • de beslissing van de rechtbank moet worden bekrachtigd voor zover daarin is geoordeeld dat de (echtelijke) woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde op een door de rechtbank voorgeschreven wijze.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om het beslag op te heffen en niet meer te leggen en om alles wat op grond van het beslag is geïnd terug te betalen. Dat moet de vrouw doen op verbeurte van een dwangsom. De man vordert tot slot dat de vrouw wordt veroordeeld om de kosten van dit kort geding te betalen.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van de man in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De beschikking van 5 juli 2024 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat die beschikking ten uitvoer gelegd (geëxecuteerd) mag worden, zonder dat de vrouw, bijvoorbeeld, eerst zekerheid moet stellen voor het bedrag dat zij executeert. Van dit uitgangspunt mag slechts worden afgeweken wanneer sprake is van een kennelijke misslag (evidente fout) in de beschikking, van nieuwe feiten en omstandigheden, of, in dit geval omdat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, een afweging van de belangen van partijen daartoe aanleiding geeft.
4.2.
De eerste misslag is volgens de man dat de rechtbank heeft overwogen dat niet is vast komen staan dat de echtgenote van de man zwanger was. Op 10 september 2024 is hij vader geworden van een dochter. Omdat zijn vrouw geen inkomen heeft, komt de behoefte van het kind ten laste van de man. Die behoefte bedraagt € 607,00 per maand.
4.3.
De rechtbank heeft in r.o. 3.32. van de beschikking van 5 juli 2024 geoordeeld dat een geanonimiseerde zwangerschapsverklaring was overgelegd, dat niet duidelijk is wiens zwangerschapsverklaring dat betrof en dat de naam van de verloskundige op internet en via het BIG-nummer in de verklaring onvindbaar was.
Tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding heeft de man erkend dat er, bewust, een geanonimiseerde verklaring is overgelegd. In zoverre kan geen sprake zijn van een misslag van welke aard dan ook. Dat de vrouw in strijd met de waarheid heeft gesteld dat de verloskundige onvindbaar is, zoals de man aanvullend heeft gesteld, kan zonder relevante stukken (uit de vorige procedure), niet worden vastgesteld. Dat er inmiddels een dochter is geboren, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat er immers om wat de rechtbank in de beschikking van 5 juli 2024 kon vaststellen.
De geboorte van de dochter in september 2024 is wel een nieuwe omstandigheid waarmee ten tijde van het wijzen van de beschikking geen rekening is gehouden. Het is echter aan de man zelf te wijten dat de rechtbank over onvoldoende (duidelijke) gegevens beschikte. De geboorte van een kind in september 2024 zou bovendien niet eerder dan dat moment van invloed kunnen zijn op de hoogte van partneralimentatie en niet met ingang van november 2023. Relevant is voorts dat de rechtbank heeft overwogen dat de man niet heeft onderbouwd dat zijn nieuwe echtgenote niet in staat is om in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter komt hierop terug in het kader van de belangenafweging.
4.4.
Een tweede misslag is volgens de man dat er geen rekening is gehouden met zijn maandelijkse schuldenlast. De man wijst naar de beschikking van het gerechtshof van 22 mei 2024, waarin het bestaan van die schulden is aangenomen.
4.5.
De rechtbank heeft overwogen dat de man, kort gezegd, onvoldoende gegevens over zijn schulden heeft overgelegd. Waarom die overweging een misslag is, heeft de man niet uitgewerkt. De man heeft niet gesteld dat hij (wel) stukken, en welke dan, in het geding had gebracht en waarom die (wel) voldoende waren. Daar komt bij dat de beslissing van het gerechtshof tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank blijkbaar nog niet beschikbaar was.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat een belangenafweging, om hierna te bespreken redenen, in het voordeel van de vrouw uitvalt.
Dat is ten eerste het geval om wat in 4.3. is overwogen.
Verder wordt meegewogen dat de man zijn recht op een stukje ouderdomspensioen van de vrouw dat hij ontvangt en zijn recht op maandelijkse belastingteruggave niet noemt. Relevant is voorts dat de man in het kader van de gestelde noodtoestand voor heel wat kostenposten niet uitgaat van daadwerkelijke maar van, aan de hand van Nibudnormen, begrote kosten.
De man stelt dat het hem door het loonbeslag onmogelijk wordt gemaakt om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen, wat blijkbaar de belangrijkste reden voor dit executiegeschil is. Uit de beslissing van het gerechtshof volgt echter dat die woning verkocht moet worden. De voorzieningenrechter moet haar oordeel op die beslissing afstemmen. Er is blijkbaar ook al een koper voor de woning en als de man niet meewerkt aan verkoop staan de vrouw, zo volgt uit de beslissing van het gerechtshof, reële executiemogelijkheden ten dienste.
Het verwijt dat de vrouw plotsklaps executoriaal loonbeslag heeft laten leggen en niet met de man in overleg is getreden om betaling van het eerder vastgestelde bedrag (€ 424,00 per maand) voort te zetten totdat op het hoger beroep is beslist, snijdt geen hout. De vrouw betwist dat er geen overleg heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat zij recht heeft op een veel hoger bedrag dat de man wil betalen, welk bedrag de man blijkbaar ook niet spontaan heeft willen betalen.
Tot slot wordt meegewogen dat de vrouw via het loonbeslag tot nu toe minder dan twee van de inmiddels 13 maanden die de man verschuldigd is, heeft kunnen innen. De omvang van het loonbeslag bedraagt bovendien minder dan de maandelijkse betalingsverplichting van de man.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de beslissing dat de vorderingen van de man worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling, zoals de vrouw heeft verzocht. De proceskosten worden gecompenseerd zoals gebruikelijk bij ex-echtgenoten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.