ECLI:NL:RBROT:2024:13806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/10/688420 / FA RK 24-8063
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorg voor een minderjarige en gebruik van de echtelijke woning

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 december 2024, wordt een voorlopige zorgregeling vastgesteld in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw verzoekt om de toevertrouwing van hun minderjarige kind aan haar, evenals het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man verzet zich hiertegen en vraagt om een birdnestingsregeling, waarbij beide ouders afwisselend in de woning verblijven met de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven en dat beide ouders regelmatig contact met hem hebben. Daarom wordt een birdnestingsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in de woning blijft en de ouders afwisselend bij hem zijn. De rechtbank wijst de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toe voor de perioden dat zij de zorg voor de minderjarige heeft. De man krijgt het gebruik van de woning tijdens zijn zorgperiodes. Daarnaast wordt de kinderbijdrage die de man aan de vrouw moet betalen vastgesteld op € 394,- per maand. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage af, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/688420 / FA RK 24-8063
Beschikking van 27 december 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H. Durdu te [woonplaats] ,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W. de Deugd te Dordrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 30 oktober 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 26 november 2024;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 3 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. F. Durdu die waarneemt voor haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam -Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd te Rotterdam .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
2.3.
De vrouw heeft inmiddels een verzoek tot echtscheiding gedaan.
2.4.
De vrouw heeft (in ieder geval) de Afghaanse nationaliteit en de man heeft de Nederlands nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Toevertrouwing van de minderjarige, de woning en zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de minderjarige aan haar wordt toevertrouwd en te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de man te bevelen die woning te verlaten, desnoods met behulp van de sterke arm.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Subsidiair verzoekt de man (bij zelfstandig verzoek) te bepalen dat een birdnestingsregeling zal gelden waarbij – kort gezegd – de man en de vrouw afwisselend een hele week met de minderjarige in echtelijke woning zullen verblijven.
Meer subsidiair verzoekt de man te bepalen dat de minderjarige aan de man wordt toevertrouwd en te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, alsmede de inboedel daarvan met het bevel aan de vrouw de woning te verlaten en niet verder te betreden.
Meest subsidiair verzoekt de man de bepalen dat de minderjarige iedere week van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft.
3.1.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij gedurende het huwelijk de meeste zorg heeft gedragen voor de minderjarige. De vrouw brengt de minderjarige in de ochtend naar school en zij haalt hem na haar werk ook weer uit school. De vrouw heeft haar werk afgestemd op het dagelijks (school)ritme van de minderjarige. Ook in de weekenden draagt zij grotendeels de zorg voor de minderjarige. De man stelt weliswaar dat hij sinds maart 2024 ook een deel van de zorg op zich neemt, maar de vrouw betwist dat.
3.1.4.
Op dit moment verblijven partijen gezamenlijk met de minderjarige in de echtelijke woning. De vrouw stelt dat het voor haar niet haalbaar is langer samen met de man in de woning te blijven. De man vertoont pestgedrag richting haar en de vrouw kan dat emotioneel niet meer aan. De man ontkent dat gedrag. Wat daarvan ook waar is, gebleken is dat er onderling spanningen, discussies en ruzies zijn waar de minderjarige het nodige van meekrijgt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat deze situatie wordt beëindigd. Dat houdt in dat partijen niet langer gezamenlijk in de woning kunnen blijven wonen. Tijdens de mondelinge behandeling is daarover met partijen gesproken. Partijen stellen echter over en weer dat zij zelf geen alternatieve woonruimte hebben, maar dat de ander dat wel heeft. Zo kan de man terecht bij zijn ouders in de buurt, aldus de vrouw. De vrouw zou naar familie in Eindhoven of België kunnen, aldus de man.
Vast staat dat de man om de week bij een vriend in Amsterdam terecht kan, terwijl de vrouw geen alternatieve woonruimte in de nabije omgeving heeft.
3.1.5.
De rechtbank is, met de raad, van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven en ook dat de minderjarige regelmatig contact heeft met beide ouders. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorgregeling bepalen – in de vorm van birdnesting – waarbij de minderjarige in de woning blijft en partijen afwisselend bij de minderjarige in de woning zijn.
3.1.6.
Uitgaande van de situatie dat de vrouw de dagelijkse zorg over de minderjarige draagt, vertrouwt de rechtbank de minderjarige toe aan de vrouw. Om diezelfde reden wijst de rechtbank ook het uitsluitend gebruik van de woning toe aan de vrouw, echter alleen voor de perioden dat de vrouw de zorg over de minderjarige heeft. Gedurende de tijd dat de man de minderjarige volgens de hieronder te bepalen voorlopige zorgregeling bij zich heeft, zal het uitsluitend gebruik van de woning bij de man liggen.
3.1.7.
Omdat de man vooral in de weekenden de zorg over de minderjarige kan en wil dragen, bepaalt de rechtbank als voorlopige zorgregeling dat de minderjarige bij de man verblijft elke week van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur. Zoals hiervoor omschreven geldt daarbij dat de man gedurende die periode met de minderjarige in de echtelijke woning mag verblijven, met uitsluiting van de vrouw.
3.1.8.
De rechtbank wijst erop dat de overdracht van de minderjarige op zondag plaatsvindt om 17.00 uur in de echtelijke woning. De man zorgt ervoor dat hij op dat moment de woning verlaat, zodat de vrouw de woning in kan. Op vrijdag dient de vrouw de woning uiterlijk om 10.00 uur te verlaten en mag de man vanaf 11.00 uur de woning gebruiken.
3.1.9.
De rechtbank verwacht dat het partijen zelf lukt om alternatieve woonruimte te vinden voor de dagen dat ze niet in de echtelijke woning mogen verblijven. Partijen wordt daarvoor een termijn gegund tot 17 januari 2025, vanaf welke datum de birdnestingsregeling zal ingaan.
3.1.10.
Het verzoek van de vrouw de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie wordt afgewezen. Bij de verkrijging van het uitsluitend gebruik van de woning hoort het bevel dat de andere echtgenoot die woning moet verlaten en deze verder niet mag betreden. Door dit bevel is de vrouw in het bezit van een rechtsgeldige titel voor tenuitvoerlegging van de ontruiming met behulp van de sterke arm (Kamerstukken II 1978/1979, 15 638, nr. 3, p. 20).
3.2.
Onderhoudsbijdragen
Kinderbijdrage
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan de vrouw ten behoeve van de minderjarige een voorlopige bijdrage in de opvoeding en verzorging (hierna: kinderbijdrage) levert van € 495,- per maand, althans een bedrag te bepalen dat de rechtbank juist acht.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2.4.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
De behoefte
3.2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige (hierna: de behoefte van de minderjarige) € 659,- per maand bedraagt.
Draagkrachtberekening
3.2.6.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.2.7.
Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2024-2.
Draagkracht vrouw
3.2.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw zal worden gerekend met een jaarinkomen € 14.500,-. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over 2024 op € 1.701,- per maand.
Hierbij is de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting in aanmerking genomen. Tot slot is rekening gehouden met het kindgebonden budget van € 493,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.2.9.
De vrouw heeft een inkomen op bijstandsniveau. Haar draagkracht wordt daarom aan de hand van de draagkrachttabel behorende bij het rapport vastgesteld op het minimumbedrag van € 25,- per maand.
Draagkracht man
3.2.10.
De vrouw stelt dat voor het inkomen van de man moet worden uitgegaan van een inkomen van € 46.752,- bruto per jaar, op basis van de aangifte inkomstenbelasting 2023. De door de man overgelegde facturen over 2024 zijn niet verifieerbaar en zien alleen op de zomerperiode van 2024, zodat dat een vertekend beeld geeft van het inkomen van de man.
De man voert aan dat moet worden gerekend met zijn daadwerkelijke inkomen in 2024, op basis van zijn facturen. Sinds maart 2024 werkt de man drie dagen per week in plaats van vijf dagen en daardoor is zijn inkomen lager dan in 2023. De man vindt dan ook dat moet worden uitgegaan van een bruto-jaarinkomen over 2024 van € 28.051,20 (€ 46.752 / 5 dagen x 3 dagen).
3.2.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Het karakter van deze voorlopige voorzieningen-procedure leent zich niet voor nader onderzoek naar het daadwerkelijke inkomen van de man en daaraan gekoppeld zijn eventuele verdiencapaciteit. De rechtbank zal daarom uitgaan van het gemiddelde van de door partijen genoemde bedragen, wat gelijk staat aan het inkomen van de man over 2023, omgerekend naar vier werkdagen. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man daarom over het jaar 2024 aan de hand van zijn winst uit onderneming (in 2023) van € 37.402,- (= € 46.752,- / 5 dagen x 4 dagen ) op € 2.801,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 3.750,-
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 4.479,-
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.2.12.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)] en bedraagt € 484,- per maand.
3.2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tot aanpassing van de forfaitaire woonlast over te gaan, zoals de man verzoekt. De stelling van de man dat hij op zoek moet naar een andere woning en dat hij vermoedt dat hij onder de € 1.250,- niet zal slagen, is daarvoor niet voldoende. Er is aan de zijde van de man op dit moment immers geen sprake van duurzaam aanmerkelijke hoger woonlasten dan het woonbudget.
Draagkrachtvergelijking
3.2.14.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 25,- + € 484,- = € 509,-) lager is dan de behoefte van de minderjarige (€ 659,-) kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van partijen is beperkt tot hun draagkracht.
Zorgkorting
3.2.15.
Gezien de nu vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.2.16.
Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 150,- (= € 659,- -/- € 509,-), zodat de helft daarvan is € 75,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: deze was € 165,- zodat resteert € 165,- -/- € 75,- = € 90,-.
Dit restant komt in mindering op de eerder berekende bijdrage: € 484,- - € 90,- = € 394,-.
De aan de man op te leggen bijdrage wordt dus: € 394,- per maand.
Conclusie
3.2.17.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 394,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.2.18.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Ingangsdatum
3.2.19.
Omdat door partijen niet anders is verzocht, zal de kinderbijdrage worden vastgesteld met ingang van de datum van deze beschikking.
Partnerbijdrage
3.2.20.
De vrouw verzoekt een voorlopige partnerbijdrage te bepalen van € 750,- per maand.
3.2.21.
De man voert gemotiveerd verweer
3.2.22.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd;
4.2.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 17 januari 2025 met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , met bevel dat de man de woning moet verlaten en deze verder niet mag betreden, elke week van zondag 17.00 uur tot de daarop volgende vrijdag 10.00 uur;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van 17 januari 2025 met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , met bevel dat de vrouw de woning moet verlaten en deze verder niet mag betreden, elke week van vrijdag 11.00 uur tot de daarop volgende zondag 17.00 uur;
4.4.
stelt de volgende voorlopige regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast: de minderjarige verblijft elke vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij de man;
4.5.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van de datum van deze beschikking aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 394,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 27 december 2024.