ECLI:NL:RBROT:2024:13808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/10/680013 / FA RK 24-4161
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in een co-ouderschapsregeling met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak verzoekt de vrouw om wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft op 20 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de vrouw verzoekt om de zorgregeling uit te breiden van twee naar drie weekenden per maand, en om een co-ouderschapsregeling in te voeren zodra zij in de buurt van de man komt wonen. De rechtbank oordeelt dat het te voorbarig is om nu al een regeling vast te stellen voor een onzekere toekomst, en wijst het verzoek van de vrouw af. De huidige zorgregeling blijft in stand, waarbij de minderjarigen om het weekend bij de vrouw zijn. De rechtbank benadrukt het belang van de minderjarigen en de noodzaak om hun weekendactiviteiten bij de man niet te verstoren. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/680013 / FA RK 24-4161
Beschikking van 20 december 2024 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J-M.F. Honders te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 31 mei 2024;
  • het verweerschrift van de man, ingekomen op 26 september 2024;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlage van de vrouw, ingekomen op 18 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 november 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de man;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De man was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De minderjarige [voornaam minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de vrouw zijn geboren de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] ; en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de man.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 april 2023 is een tussen partijen overeengekomen regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, inhoudende dat met ingang van 2 juni 2023:
  • [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om het weekend bij de moeder zullen zijn, waarbij de vader de kinderen op vrijdag om 17.00 uur bij de moeder brengt en de moeder de kinderen op zondag om 17.00 uur weer terugbrengt bij de vader;
  • de moeder faciliteert dat de kinderen, in het weekend dat zij bij haar zijn, op zaterdag naar de scouting kunnen;
  • [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven de helft van de vakanties bij de moeder, verdeling zal in overleg tussen de ouders geschieden.
2.7.
Bij de hiervoor genoemde beschikking is ook de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 9 november 2023. Na afloop daarvan is niet om verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht.

3.De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt wijziging van de zorgregeling. Zij verzoekt uiteindelijk te bepalen dat vanaf het moment dat de vrouw in de buurt van de man komt wonen sprake zal zijn van co-ouderschap, waarbij de zorgtaken gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld, zowel doordeweeks als ten aanzien van de vakanties en feestdagen. Voor de periode tot het moment dat zij verhuist verzoekt de vrouw de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de minderjarigen gedurende drie weekenden per maand bij de vrouw zullen zijn, waarbij de man de minderjarigen op vrijdag om 17.00 uur bij de vrouw brengt en de vrouw de minderjarigen op zondag om 17.00 uur weer terugbrengt bij de man.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.1.4.
De vrouw voert aan dat de huidige zorgregeling goed loopt. Ook komen partijen onderling meer op goede voet met elkaar, aldus de vrouw. Dat blijkt ook uit het feit dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, met als doel het verbeteren van de communicatie tussen partijen en het herstellen van wederzijds wantrouwen, niet is verlengd. De vrouw heeft de behoefte en ruimte om de huidige zorgregeling uit te breiden. Zij wil graag een co-ouderschapsregeling uitvoeren met de man en is daarom actief op zoek naar woonruimte in de buurt van de man en de minderjarigen. De rechtbank oordeelt dat met dit alles sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. De vrouw is ontvankelijk in haar verzoek. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.1.5.
De vrouw wenst de zorgregeling te wijzigen naar een co-ouderschapsregeling waarbij de zorg gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld vanaf het moment dat zij in de buurt van de man komt wonen. De vrouw stelt dat de man altijd heeft gezegd dat hij achter een co-ouderschapsregeling staat, maar pas wanneer de vrouw bij hem en de minderjarigen in de buurt woont. De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de man – nog steeds – open staat voor uitbreiding van de zorgregeling zodra de vrouw in de buurt van de man en minderjarigen woont. De man voert verweer tegen het nu al vastleggen van een regeling voor die situatie. De rechtbank is met de man van oordeel dat het te voorbarig is om nu al een regeling vast te stellen voor een onzekere situatie in de toekomst. Uit de stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de man open staat om, wanneer de vrouw in de buurt woont, toe te werken naar co-ouderschap. De rechtbank acht het het meest in het belang van de minderjarigen dat partijen vanaf dat moment in overleg gaan om samen afspraken te maken over de invulling van dat co-ouderschap.
3.1.6.
Over het verzoek van de vrouw om uitbreiding van de zorgregeling van twee naar drie weekenden per maand tot dat zij verhuist, overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het er over eens dat de huidige regeling op dit moment goed loopt. De rechtbank begrijpt de wens van de vrouw om de regeling uit te breiden. De rechtbank ziet echter ook het belang van de minderjarigen dat zij hun weekenden kunnen doorbrengen bij zowel de man als de vrouw. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat het voor de minderjarigen ook belangrijk is dat zij weekendactiviteiten kunnen doen bij en/of met de man. De rechtbank weegt daarbij mee dat de minderjarigen acht en twaalf jaar oud zijn en dat zij steeds meer ‘eigen’ weekendactiviteiten zullen gaan hebben die plaatsvinden in Vlaardingen, waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben. De rechtbank acht het, overeenkomstig het advies van de raad, te belastend voor de minderjarigen om drie weekenden per maand naar de vrouw te gaan.
3.1.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen. Dat betekent dat de huidige zorgregeling, inclusief de vakantieregeling, in stand blijft.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vrouw af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.C.M. van Gils, griffier, op 20 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.