ECLI:NL:RBROT:2024:145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/10/671736 / KG ZA 24-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag op schip in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Star Bonaire B.V. een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, die als matrozen op de schepen van Star Bonaire hebben gewerkt. De gedaagden hebben executoriaal beslag gelegd op het schip ms. Star Curaçao, naar aanleiding van loonvorderingen die zij hebben op hun werkgever, [bedrijf01]. Star Bonaire vordert in dit kort geding de opheffing van het beslag, stellende dat er geen rechtmatige basis voor het beslag is, omdat de gedaagden geen zee-arbeidsovereenkomst meer hebben. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagden nog steeds recht hebben op hun loonvorderingen en dat het beslag rechtmatig is gelegd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Star Bonaire afgewezen en de kosten van het geding aan Star Bonaire opgelegd. Het vonnis is uitgesproken op 12 januari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671736 / KG ZA 24-24
Vonnis in kort geding van 12 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAR BONAIRE B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres,
advocaten mr. R. Simons en mr. J.E.T. van Oort te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats01],
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats02],
gedaagden,
advocaat mr. D.R.J.M. van Luyken te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Star Bonaire en [gedaagden01] genoemd worden.
[gedaagden01] worden hierna afzonderlijk aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde02] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2024, met 13 producties;
  • de 7 producties van [gedaagden01] ;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 12 januari 2024;
  • de pleitnota van Star Bonaire;
  • de pleitnota van [gedaagden01] , met producties 8 en 9.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf01], gevestigd op Cyprus, is een onderneming die zich onder andere bezig houdt met het ter beschikking stellen van personeel aan schepen (crewmanagement). Op basis van crewmanagementovereenkomsten gesloten tussen [bedrijf01] en Star Bonaire stelde [bedrijf01] personeel ter beschikking aan Star Bonaire, onder wie [gedaagde02] en [gedaagde01] .
2.2.
[gedaagde02] is sinds januari 2000 als matroos werkzaam geweest op de schepen ms. Star Bonaire en ms. Star Curaçao. Beide schepen varen onder Nederlandse vlag en zijn eigendom van Star Bonaire.
2.3.
[gedaagde01] is sinds augustus 2004 als matroos werkzaam geweest op de schepen ms. Star Bonaire en ms. Star Curaçao.
2.4.
[gedaagde02] is omstreeks 28 mei 2023 van boord gegaan en [bedrijf01] heeft vanaf 1 juni 2023 geen salaris meer betaald aan hem. [gedaagde01] is op 8 februari 2023 van boord gegaan wegens ziekte en [bedrijf01] heeft vanaf dat moment geen salaris meer betaald aan hem. Na 28 mei 2023 ( [gedaagde02] ) respectievelijk 8 februari 2023 ( [gedaagde01] ) hebben [gedaagden01] niet meer aan boord van het ms. Star Bonaire of ms. Curacao of enig ander schip van Star Bonaire gewerkt, hoewel zij bereid waren tot dergelijke werkzaamheden.
2.5.
Bij beschikking van 28 november 2023 (zaaknummer 10611955 VZ VERZ 23-7454) heeft de kantonrechter te Rotterdam [bedrijf01] veroordeeld:
“om aan [gedaagde02] het basissalaris te betalen ten bedrage van € 2.861,- bruto per maand vanaf 1 juni 2023 en € 2.933,- bruto per maand vanaf 1 juli 2023 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de emolumenten conform de cao Handelsvaart, zoals toegelicht in punt 10 tot en met 17 van het verzoekschrift, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van 15% over het achterstallige salaris en de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het aldus verhoogde bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;”
2.6.
Bij beschikking van 28 november 2023 (zaaknummer 10441702 VZ VERZ 23-4565) heeft de kantonrechter te Rotterdam [bedrijf01] veroordeeld:
“om aan [gedaagde01] het basissalaris te betalen ten bedrage van € 2.861,- bruto per maand vanaf 8 februari 2023 en € 2.933,- bruto per maand vanaf 1 juli 2023 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de emolumenten conform de cao Handelsvaart, zoals toegelicht in punt 3 tot en met 9 van het aanvullende/gewijzigde verzoekschrift, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van 15% over het achterstallige salaris en de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het aldus verhoogde bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;”
2.7.
Bij exploot van 5 januari 2024 hebben [gedaagden01] op basis van de beide beschikkingen van 28 november 2023 (hierna: de Beschikkingen) executoriaal beslag gelegd op het ms. Star Curaçao (hierna: het Schip), liggende te Dordrecht in de Merwedehaven, voor een vordering van [gedaagde01] ad € 34.579,34 en voor een vordering van [gedaagde02] ad € 34.880,88, te vermeerderen met kosten.

3.Het geschil

3.1.
Star Bonaire vordert – kort samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het op 5 januari 2024 op het Schip gelegde beslag op te heffen;
II. [gedaagden01] te verbieden om op basis van de Beschikkingen opnieuw ten laste van Star Bonaire, althans op het Schip, althans op het ms. Star Bonaire, beslag te leggen, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
III. [gedaagden01] te veroordelen om het beslag binnen 24 uur na betekening van het vonnis op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom;
IV. [gedaagden01] te verbieden om op basis van de Beschikkingen opnieuw ten laste van Star Bonaire, althans op het Schip, althans op het ms. Star Bonaire, beslag te leggen, zulks op straffe van een dwangsom;
meer subsidiair:
V. de executie van het Schip te schorsen totdat er in een door Star Bonaire te entameren bodemzaak is beslist over de vermeende vordering van [gedaagden01] in relatie tot de (on)mogelijkheden tot het nemen van verhaal op een van de schepen van Star Bonaire;
VI. gedurende de schorsing de door de deurwaarder genomen maatregelen teneinde het vertrek van het Schip te beletten op te heffen binnen 24 uur na dagtekening van het vonnis;
VII. [gedaagden01] te verbieden op basis van de Beschikkingen enige (andere) executiemaatregelen jegens Star Bonaire, althans het Schip, althans het ms. Star Bonaire, te treffen, zulks op straffe van een dwangsom;
in alle gevallen:
VIII. [gedaagden01] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen
met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[gedaagden01] voeren verweer en concluderen tot afwijzing.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Star Bonaire stelt allereerst dat er vanaf 8 februari 2023 (voor [gedaagde01] ) respectievelijk 28 mei 2023 (voor [gedaagde02] ) geen sprake meer is van een zee-arbeidsovereenkomst ex artikel 7:694 lid 1 BW, omdat [gedaagden01] zich na die respectievelijke data niet meer als zeevarenden hebben verbonden om arbeid te verrichten op enig zeeschip. In zoverre is sprake van een kennelijke misslag in de Beschikkingen, aldus Star Bonaire.
4.2.
Dit standpunt wordt niet gevolgd. De kantonrechter heeft in de Beschikkingen (r.o. 5.3.) vastgesteld dat [gedaagde01] en [gedaagde02] op dat moment (nog steeds) in dienst waren van [bedrijf01] , op basis van een zee-arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:694 BW. Dat oordeel is gebaseerd op de door elk van hen jaren eerder getekende ‘seafarer employment agreement’, waarvan tussen partijen in confesso is dat dat een zee-arbeidsovereenkomst is. In de Beschikkingen is beslist dat deze overeenkomsten niet zijn beëindigd en dat geen sprake is geweest van een overgang van onderneming. De omstandigheid dat [gedaagden01] na een bepaald moment niet meer door [bedrijf01] te werk zijn gesteld op schepen (van Star Bonaire), brengt niet met zich dat de zee-arbeidsovereenkomsten zijn veranderd in ‘gewone’ arbeidsovereenkomsten. Dat klemt te meer, nu de aard van de arbeidsovereenkomst niet zomaar door de werkgever (en/of de inlener), zonder de instemming van de werknemer, kan worden gewijzigd. Van een kennelijke misslag is dus geen sprake en er moet van worden uitgegaan dat tussen [bedrijf01] en [gedaagde01] respectievelijk [gedaagde02] (kennelijk nu nog steeds) zee-arbeidsovereenkomsten gelden.
4.3.
[gedaagden01] leggen aan het executoriale beslag op het Schip ten grondslag dat zij hun loonvorderingen op [bedrijf01] kunnen verhalen op Star Bonaire op grond van artikel 8:211 aanhef en sub b jo. 8:216 BW.
4.4.
Star Bonaire voert daartegen aan dat een relatie tussen de loonvorderingen van [gedaagden01] en het Schip ontbreekt. [gedaagden01] hebben gedurende hun gehele terbeschikkingstelling aan Star Bonaire salaris ontvangen van [bedrijf01] die de daarmee verband houdende vergoeding altijd ontving van Star Bonaire. De veroordeling aan [bedrijf01] tot doorbetaling van het loon ziet op de periode vanaf 8 februari 2023 (voor [gedaagde01] ) respectievelijk 1 juni 2023 (voor [gedaagde02] ) tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd. Gedurende deze periode hebben [gedaagden01] geen werkzaamheden verricht aan boord van of ten behoeve van enig schip van Star Bonaire. Van het vereiste verband tussen de loonvordering en het Schip is dan ook geen sprake, aldus Star Bonaire.
4.5.
De tekst van artikel 8:211 aanhef en sub b BW in verbinding met artikel 8:216 BW leidt, naar de letter genomen, ertoe dat [gedaagden01] hun vorderingen (op hun werkgever [bedrijf01] ) kunnen verhalen op het Schip en daartoe beslag kunnen leggen op dat Schip. De vraag is of, in de situatie dat er is afgerekend voor de werkzaamheden aan boord van het Schip en de loonvordering ziet op een periode waarin [gedaagden01] geen werkzaamheden hebben verricht voor Star Bonaire, uit deze bepalingen nog steeds voortvloeit dat er toch nog beslag gelegd kan worden op het Schip.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de betreffende bepalingen ertoe strekken met het oog op de bescherming van de belangen van het bemanningslid diens verhaalsmogelijkheden zo veel mogelijk te waarborgen. Dat pleit voor een ruimhartige toepassing van de regeling. Hoewel enig verband tussen de loonvordering en het Schip in redelijkheid vereist is, is in het licht van de beschermingsgedachte niet vereist dat de loonvordering betrekking heeft op de periode waarop de zeevarende feitelijk werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van het schip. Vaststaat dat [gedaagden01] al jaren via [bedrijf01] te werk zijn gesteld op de schepen van Star Bonaire en die tewerkstelling consequent heeft voortgeduurd totdat Star Bonaire kennelijk de uitleenovereenkomst met [bedrijf01] heeft beëindigd waarna [bedrijf01] de tewerkstelling en loondoorbetaling aan [gedaagden01] stopzette. Het verband tussen de loonvordering en het Schip is daarmee voldoende gegeven. Als verbreking van dat verband zou mogelijk kunnen gelden dat Fairwind [gedaagde01] of [gedaagde02] na februari/mei 2023 te werk had gesteld op een schip dat niet aan Star Bonaire toebehoort, maar daarvan is geen sprake. [gedaagde01] heeft vanaf november 2023 weliswaar werkzaamheden verricht op een schip, maar hij stelt dat dat niet via [bedrijf01] tot stand is gebracht en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De arbeidsovereenkomst met [bedrijf01] komt ook niet tot een einde omdat [gedaagde01] voor een ander heeft gewerkt.
4.7.
Het beroep van Star Bonaire op het ontstaan van een noodtoestand wordt afgewezen. De stelling van Star Bonaire dat zij in een slechte liquiditeitspositie verkeert is, nog daargelaten dat zij daar onvoldoende onderbouwing aan heeft gegeven, onvoldoende om een noodtoestand aan te nemen.
4.8.
Voor het overige is niet gebleken dat [gedaagden01] met het executoriale beslag misbruik maakt van zijn bevoegdheid. De wetgever heeft voorzien dat een situatie kan ontstaan waarin een zeevarende zijn vordering uit een zee-arbeidsovereenkomst niet eenvoudig kan verhalen. Het risico dat die vordering onbetaald blijft (door de werkgever) heeft de wetgever, in een afweging van de belangen in de lijn van het Maritiem Arbeidsverdrag 2006, niet bij de zeevarende willen laten maar bij de reder gelegd die niet de werkgever is (zie artikel 8:216 BW, slot). Aannemelijk is, dat [gedaagden01] hun vordering niet op [bedrijf01] kunnen verhalen, zodat zij met het leggen van dit beslag die expliciet opengestelde mogelijkheid benutten. Star Bonaire kan zich in beginsel tot [bedrijf01] wenden om regres te nemen.
Een beroep van Star Bonaire op de redelijkheid en billijkheid slaagt dus niet in de gegeven omstandigheden.
4.9.
Uit het beslagexploit blijkt dat op het Schip beslag is gelegd voor een vordering van [gedaagde01] ad € 34.579,34 en voor een vordering van [gedaagde02] ad € 34.880,88, te vermeerderen met kosten. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben die bedragen berekend doordat zij hun loonvordering hebben verdeeld over het ms. Star Bonaire en ms. Star Curaçao. De berekening is gebaseerd op een verhouding van de gewerkte uren op beide schepen in de afgelopen vijf jaren. De wet schrijft, als er sprake is van twee schepen waarop de vorderingen ingevolge artikel 8:211 BW bevoorrecht zijn, geen specifieke wijze van verdeling over beide schepen voor. Gezien de totale door de kantonrechter in de Beschikkingen toegewezen vorderingen, is voldoende aannemelijk dat er in ieder geval tot de betreffende bedragen (die duidelijk lager zijn dan het totaalbedrag van die vorderingen) beslag op het Schip gelegd kan worden.
4.10.
Alles bij elkaar genomen, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden om tot opheffing van het beslag of schorsing van de executie over te gaan. Daaruit volgt ook dat de door de deurwaarder genomen maatregelen om vertrek te beletten in stand blijven. Er is evenmin grond voor een verbod op andere executiemaatregelen, zoals de aangekondigde executoriale verkoop van het Schip. De vorderingen worden op alle onderdelen afgewezen.
4.11.
Star Bonaire wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden01] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.399,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Star Bonaire in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden01] tot op heden begroot op € 1.399,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.
2091 / 106