In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, geboren in 1970, verblijft momenteel in een kliniek en weigert een voorgeschreven stemmingsstabilisator uit angst voor bijwerkingen. Tijdens de mondelinge behandeling is de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig geweest, evenals de behandelaars van de kliniek. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met een psychotisch beeld en maniforme kenmerken. Het gedrag van de betrokkene leidt tot ernstig nadeel, waaronder risico op financiële schade en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkene zorg nodig heeft om zijn geestelijke gezondheid te stabiliseren en dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat de betrokkene niet intrinsiek gemotiveerd is voor het gebruik van medicatie.
De rechtbank heeft besloten om de zorgmachtiging te verlenen voor een periode van zes maanden, tot en met 9 augustus 2024. De rechtbank heeft de betrokkene de kans gegeven om in samenspraak met zijn behandelaars op vrijwillige basis afspraken te maken over de medicatie en het behandeltraject. De rechtbank heeft de verzoeken van de officier van justitie voor verplichte zorg, zoals het toedienen van medicatie, niet noodzakelijk geacht, omdat de betrokkene zich hiertegen niet verzet. De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.M.L. van Mulbregt en schriftelijk uitgewerkt op 21 februari 2024.