In deze zaak heeft Marcan Vastgoed B.V. (hierna: Marcan) een vordering ingesteld tegen de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) voor betaling van kosten die zijn gemaakt voor funderingswerkzaamheden aan het gebouw waarvan de VvE lid is. De partijen waren overeengekomen dat de VvE 37,5% van de kosten zou dragen, met een eenmalige betaling van € 100.000,00 en een lening voor het resterende bedrag tegen 3% rente per jaar. Marcan vorderde in deze procedure een bedrag van € 67.059,00 en maandelijkse termijnbedragen van € 2.619,88 vanaf augustus 2023.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 11 oktober 2023 geoordeeld dat de VvE op grond van de overeenkomst € 181.425,88 aan kosten aan Marcan moet betalen, waarvan € 100.000,00 in één keer en het resterende bedrag als lening. De VvE moest vanaf 1 april 2021 rente en aflossing betalen. In het eindvonnis van 21 februari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de VvE nog € 56.868,82 aan Marcan moet betalen, en heeft de vordering tot betaling van de termijnbedragen afgewezen. Daarnaast heeft Marcan een vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen tot een bedrag van € 921,82.
De rechtbank heeft de VvE veroordeeld om de verschuldigde bedragen aan Marcan te betalen en de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.