ECLI:NL:RBROT:2024:1526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/10/672798 / KG ZA 24-79
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake verdeling van de gezamenlijke woning en kinderalimentatie na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en samen drie minderjarige kinderen hebben. De man, wonende op Sint-Maarten, vordert dat de voorzieningenrechter hem machtigt om de gezamenlijke woning te verkopen, zonder medewerking van de vrouw, die in de woning woont met de kinderen. De vrouw verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen spoedeisend belang is voor de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij de verkoop van de woning, en wijst zijn vorderingen af.

In reconventie vordert de vrouw dat de man wordt veroordeeld tot betaling van achterstallige kinderalimentatie en een bijdrage in de hypothecaire lasten van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw wel degelijk een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien haar financiële situatie en de zorg voor de kinderen. De man wordt veroordeeld tot betaling van een voorlopige bijdrage in de kosten van de kinderen en de hypothecaire lasten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/672798 / KG ZA 24-79
Vonnis in kort geding van 23 februari 2024
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Sint-Maarten,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Sliedrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat te Sliedrecht.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2024, met drie producties;
  • de conclusie van antwoord in kort geding, tevens eis in reconventie in kort geding, met zes producties;
  • de mondelinge behandeling van de zaak op 9 februari 2024.

2.De feiten

2.1.
Partijen hadden een affectieve relatie met elkaar, die in oktober 2022 is geëindigd. Uit deze relatie zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren.
2.2.
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan [adres01] . De woning heeft een WOZ-waarde van € 445.000,- (peildatum 1 januari 2022). Op de woning rust een hypotheek van ongeveer € 320.000,-.
2.3.
De man woont en werkt op Sint-Maarten. Hij heeft een affectieve relatie met een vrouw op Sint-Maarten.
2.4.
De vrouw woont in de gezamenlijke woning, samen met de kinderen van partijen.
2.5.
In de periode van 26 mei 2022 tot en met 1 november 2023 heeft de man de volgende bedragen aan de vrouw betaald:
26 mei 2022
€ 2.500,-
31 mei 2022
€ 1.900,-
24 juni 2022
€ 3.000,-
25 juli 2022
€ 4.000,-
29 augustus 2022
€ 2.500,-
18 september 2022
€ 2.800,-
13 oktober 2022
€ 3.000,-
11 november 2022
€ 3.000,-
12 december 2022
€ 3.000,-
24 december 2022
€ 1.100,-
31 januari 2023
€ 300,-
2 februari 2023
€ 2.000,-
6 maart 2023
€ 1.500,-
19 april 2023
€ 150,-
8 mei 2023
€ 1.500,-
27 mei 2023
€ 1.500,-
28 juni 2023
€ 1.500,-
25 juli 2023
€ 1.500,-
18 augustus 2023
€ 1.500,-
19 september 2023
€ 1.500,-
19 september 2023
€ 100,-
1 november 2023
€ 100,-
2.6.
Na 1 november 2023 heeft de man niets meer aan de vrouw betaald.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. hem machtigt tot het te gelde maken van de woning aan [adres01] , met alles wat daartoe nodig en noodzakelijk is, waaronder het verlenen van een verkoopopdracht aan een makelaar om te bemiddelen bij de verkoop van de woning, het tekenen van de overeenkomst tot verkoop van de woning, alsmede het tekenen van de akte van levering (het notarieel transport) van de woning aan de koper, zonder medewerking en/of handtekening van gedaagde;
Subsidiair
de vrouw veroordeelt om haar medewerking te verlenen tot de verkoop en levering van de woning aan [adres01] , waarbij de vrouw verplicht wordt het advies van de makelaar ten aanzien van de vraagprijs op te volgen, bij gebreke waarvan de voorzieningenrechter vervangende toestemming verleent aan de man om de woning aan een derde te verkopen en leveren;
bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke instemmende verklaring(en) en handtekening(en) van de vrouw;
de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man dan wel afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van de man in de (na)kosten van deze procedure.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
de man veroordeelt om aan haar te betalen € 7.500,- uit hoofde van achterstallige kinderalimentatie over de periode 1 oktober 2023 tot en met 1 februari 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, althans een bedrag en een ingangsdatum als in goede justitie behoort, binnen veertien dagen na datum van het in deze te wijzen vonnis;
de man veroordeelt om met ingang van 1 maart 2024 aan haar te betalen € 1.500,- per maand bij vooruitbetaling, voor de 1e van de maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering kinderalimentatie, uit hoofde van de tussen partijen geldende afspraak aangaande kinderalimentatie totdat in de bodemprocedure of de voorlopige voorzieningenprocedure anders wordt beslist;
de man veroordeelt om aan haar € 8.925,- te betalen in het kader van de hypothecaire lasten over de periode januari 2023 tot en met februari 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, althans een bedrag en een ingangsdatum als in goede justitie behoort, binnen veertien dagen na datum van het te wijzen vonnis;
de man veroordeelt om met ingang van 1 maart 2024 aan haar maandelijks en bij vooruitbetaling, voor de 1e van de maand, een bedrag van € 637,50 te betalen aan hypothecaire lasten, uit hoofde van zijn bijdrageplicht voortvloeiend uit zijn deelgerechtigdheid in de gemeenschappelijke woning, althans een bedrag en een ingangsdatum als in goede justitie behoort, aan de vrouw te betalen binnen veertien dagen na datum van het te wijzen vonnis;
de man veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De vorderingen van de man strekken ertoe de gezamenlijke woning zo snel mogelijk te verkopen nu de relatie tussen partijen al langere tijd is beëindigd. De man stelt dat een snelle verkoop van de woning noodzakelijk is omdat zijn opdracht op Sint-Maarten en de arbeidsovereenkomst met zijn werkgever in juni 2024 eindigen en hij daarna terug wil keren naar Nederland. Zolang de hypothecaire geldlening van de gezamenlijke woning nog op zijn naam staat, is hij niet in staat om een nieuwe woning te kopen. De man moet dan in een dure huurwoning gaan wonen, terwijl hij geen hoge woonlasten kan dragen. Daar komt volgens de man bij dat de vrouw geen enkele medewerking verleent aan de verkoop van de gezamenlijke woning en zij financiering voor het overnemen van zijn aandeel in de woning op basis van haar eigen inkomen niet rond kan krijgen.
5.2.
De vrouw betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De man heeft eerder meegedeeld dat zijn opdracht in februari 2024 zou aflopen en dat hij in maart 2024 naar Nederland terug zou keren. Zowel die stelling als de stellingen in de dagvaarding stroken niet met de eerdere mededeling van de man aan de vrouw dat hij met zijn nieuwe vrouw overzees een nieuw leven gaat opbouwen. Dat de opdracht van de man op Sint-Maarten op korte termijn, of eind juni 2024, eindigt blijkt ook nergens uit. Daarbij komt dat de man een zeer goed inkomen heeft en zijn werkgever zijn woonlasten op Sint-Maarten betaalt. Er is volgens de vrouw geen financieel of anderszins spoedeisend belang om op dit moment tot verkoop van de woning over te gaan.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In kort geding kan een veroordeling worden uitgesproken die strekt tot verkoop en levering van een gemeenschapsgoed met het oog op de verdeling van de gemeenschap (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Voor de toewijzing van daartoe strekkende vorderingen moet echter wel sprake zijn van een spoedeisend belang.
5.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Zijn dat zijn opdracht op Sint-Maarten afloopt, dat hij zich dan weer in Nederland wil vestigen en dat hij dan de woonlasten van een huurwoning in Nederland niet kan betalen zijn niet geconcretiseerd en evenmin met stukken onderbouwd. Dat lag wel op zijn weg, omdat de vrouw deze stellingen heeft betwist. Als de opdracht van de man op Sint-Maarten al op korte termijn eindigt en hij zich daadwerkelijk in Nederland gaat vestigen, dan geldt dat hij de gestelde financiële noodzaak niet heeft onderbouwd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vrouw een loonstrook van de man heeft overgelegd waarop te zien is dat de man een netto maandloon van ruim € 8.000,- uitbetaald krijgt. Dit aanzienlijke inkomen had des te meer aanleiding voor de man moeten zijn om inzicht te geven in zijn financiële situatie, bijvoorbeeld door een overzicht van zijn inkomsten en vaste lasten te verstrekken. Het ter zitting ingenomen standpunt dat hij geen hoge lasten kan betalen omdat er een omslag heeft plaatsgevonden in de woonlasten op Sint-Maarten – die eruit zou bestaan dat zijn werkgever die lasten niet langer voor hem betaalt – en dat zijn inkomen, eenmaal in Nederland woonachtig gaat wijzigen, heeft de man niet concreet onderbouwd. Dit standpunt is op zichzelf overigens ook onvoldoende om een financiële noodzaak aan te nemen, omdat de man niet heeft geconcretiseerd hoe hoog die woonlasten zijn en evenmin dat en hoe zijn inkomen verandert als hij in Nederland gaat wonen. Nu niet aannemelijk is dat de man op dit moment een spoedeisend belang heeft bij (het in gang zetten van de) verkoop van de gezamenlijke woning worden zijn vorderingen afgewezen.
5.5.
De vrouw heeft verzocht om de man in de proceskosten te veroordelen. Uitgangspunt in zaken tussen ex-partners is dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn of haar eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet in dit geval echter aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. De man vordert om ingrijpende voorzieningen te treffen terwijl de vrouw nog in de gezamenlijke woning woont met hun kinderen en zich aantoonbaar en al langere tijd inspant om een huurwoning voor haarzelf en de kinderen te vinden. Nergens blijkt uit dat de vrouw weigert om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning wat iets heel anders is dan het uitstellen van die verkoop zolang zij nog geen vervangende huurwoning heeft gevonden. Daartegenover staan slechts de hiervoor al genoemde niet onderbouwde stellingen van de man. Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter een proceskostenveroordeling van de man op zijn plaats.
5.6.
De kosten van de vrouw worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 975,00
Gebleken is dat een te hoog bedrag aan griffierecht aan de vrouw is berekend, namelijk
€ 320,00 terwijl het griffierecht voor een partij die op basis van een toevoeging procedeert
€ 87,00 bedraagt. Gelet hierop zal de griffier het verschil tussen deze bedragen terugbetalen en wordt de man veroordeeld tot betaling van € 975,00 aan proceskosten aan de vrouw.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Tussen de vrouw en de man is een bodemprocedure aanhangig, die strekt tot vaststelling van kinderalimentatie in welke procedure is verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv. In dit kort geding vordert de vrouw dat de man hun voorlopige afspraak nakomt om elke maand € 1.500,- te betalen voor de kosten van de kinderen. Volgens de vrouw is de man die afspraak sinds 1 oktober 2023, nadat de mediation tussen partijen is gestrand, niet meer nagekomen. De vrouw vordert tevens dat de man wordt veroordeeld om de helft van de hypothecaire lasten te betalen, dat is € 637,50 per maand. De man is daartoe als mede-eigenaar van de gezamenlijke woning verplicht, aldus de vrouw.
6.2.
De man betwist dat partijen hebben afgesproken dat hij elke maand € 1.500,- aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van de kinderen. Een bijdrage aan de hypothecaire lasten moet volgens de man worden weggestreept tegenover een gebruiksvergoeding omdat de vrouw het alleengebruik heeft van de gezamenlijke woning.
Spoedeisend belang
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Niet betwist is dat de vrouw in een financiële noodsituatie is komen te verkeren nadat de man zijn maandelijkse betalingen is gestopt. Die noodsituatie is evident omdat zij alleen de kosten draagt voor drie kinderen, de hypothecaire lasten vanaf 1 januari 2023 zelf heeft voldaan, alle gebruikerslasten zelf draagt terwijl haar eigen netto maandloon ongeveer € 1.100,- bedraagt.
Bijdrage in de kosten van de kinderen
6.4.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot betaling van een voorlopige bijdrage in de kosten van de kinderen toe met ingang van 1 oktober 2023 en overweegt daartoe als volgt.
6.5.
De voorzieningenrechter stelt op basis van de betalingen van de man (zie 2.5.) vast dat de man vanaf het eindigen van de relatie gedurende een lange periode elke maand geldbedragen heeft betaald aan de vrouw. Die geldbedragen variëren: de man heeft een paar keer € 1.500,- betaald, maar ook € 2.000,- of € 3.000,-. Omdat de hoogte van de maandelijkse bedragen varieert, kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat partijen hebben afgesproken dat de man voorlopig € 1.500,- per maand zou betalen voor de kinderen. Uit de betalingen kan wel worden afgeleid dat sprake was van een bestendig gebruik waarbij de man elke maand betaalde en op die manier bijdroeg in de kosten van de kinderen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat de man gedurende de relatie en sinds 2018 veelal op Curaçao en Sint-Maarten heeft gewerkt, niet veel in Nederland aanwezig was en altijd heeft bijgedragen in alle lasten en de kosten voor de kinderen door maandelijks geld te betalen.
6.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat bij toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rust op de man minstens een morele verplichting om na het beëindigen van de relatie met de vrouw bij te dragen in de kosten van zijn drie kinderen. Daarmee valt niet te rijmen dat de man na het eindigen van de mediation tussen partijen plots zonder enig bericht of enige verklaring is gestopt met de maandelijkse betalingen. Weliswaar is sprake van een restitutierisico, maar daarbij valt in het niet dat voldoende aannemelijk is dat de vrouw het momenteel financieel niet redt met haar netto maandinkomen van € 1.100,-. Alleen de maandelijkse bruto hypotheeklasten (€ 1.275,-) zijn al hoger dan haar inkomen. Het behoeft geen verdere uitleg dat de vrouw er een zwaarwegend belang bij heeft om zo snel mogelijk maandelijkse betalingen van de man te ontvangen. De voorzieningenrechter stelt de voorlopige maandelijkse bijdrage in de kosten voor de kinderen vast op € 1.000,- per maand. Deze voorlopige voorziening is van kracht totdat in de bodemprocedure of in het artikel 223 Rv incident daarin anders wordt beslist.
Bijdrage in de hypothecaire lasten
6.7.
De voorzieningenrechter veroordeelt de man ook tot betaling van een voorlopige bijdrage in de hypothecaire lasten van de gezamenlijke woning met ingang van 1 oktober 2023 en overweegt daartoe als volgt.
6.8.
Er is sprake van een eenvoudige gemeenschap omdat partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de gezamenlijke woning. Als deelgenoten zijn zij op grond van artikel 3:169 BW bevoegd tot het gebruik van de gezamenlijke woning. Als uitgangspunt geldt dat een deelgenoot die de woning met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, een gebruiksvergoeding aan de andere deelgenoot verschuldigd is voor het gederfde gebruiksgenot. Dat zou er in dit geval toe leiden dat de man niet hoeft bij te dragen in de hypothecaire lasten van de woning omdat de vrouw het alleengebruik daarvan heeft.
6.9.
De voorzieningenrechter ziet in dit concrete geval echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Dit oordeel wordt ingegeven door de volgende omstandigheden, die de man niet (gemotiveerd) heeft weersproken:
  • de man heeft sinds 2018 veel op Curaçao en op Sint-Maarten gewerkt en gewoond en was tijdens de relatie weinig in Nederland aanwezig, vaak alleen in de vakanties;
  • de vrouw heeft op dezelfde manier het (vrijwel) uitsluitende gebruik van de woning als tijdens de relatie met de man;
  • de man heeft in de periode voor het beëindigen van de relatie maandelijks geld naar de vrouw overgemaakt om bij te dragen in alle kosten;
  • de woonlasten van de man op Sint-Maarten worden door zijn werkgever vergoed, of zijn dat gedurende jaren;
  • de man heeft een netto-inkomen van € 8.000,- per maand;
  • de man is sinds 1 november 2023 plotseling gestopt met betalen aan de vrouw, zonder daarvoor een verklaring te geven;
  • de vrouw heeft de zorg voor de drie kinderen van partijen die in de woning wonen;
  • de man heeft zijn stelling dat hij helemaal niets kan betalen niet onderbouwd, terwijl die stelling gelet op de enige salarisstrook die beschikbaar is, op het eerste gezicht maar ook gelet op alle betalingen die gedurende lange tijd gedaan zijn, de ongeloofwaardig is.
Gelet op al deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat de man, in ieder geval voorlopig, bijdraagt in de hypothecaire lasten. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat er een bodemprocedure loopt waarin dezelfde vorderingen aan de orde zijn. Gelet daarop is ook deze voorlopige voorziening van kracht totdat in de bodemprocedure of in het artikel 223 Rv incident daarin anders wordt beslist. Het bedrag van de maandelijkse bijdrage wordt vastgesteld op € 500,- per maand.
Wettelijke rente en proceskosten
6.10.
De gevorderde wettelijke rente over vorderingen 1 en 3 wordt toegewezen vanaf de dag van indiening daarvan. Dat was 8 februari 2024.
6.11.
Omdat partijen ex-partners zijn, worden de proceskosten gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af;
7.2.
veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw tot op heden begroot op
€ 975,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de man niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de man € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
7.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in 7.2. uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
7.4.
veroordeelt de man tot betaling van € 5.000,- aan de vrouw binnen 14 dagen na dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 8 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
7.5.
veroordeelt de man met ingang van 1 maart 2024 tot betaling van € 1.000,- aan de vrouw per maand bij vooruitbetaling, dus voor de 1e van de maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering kinderalimentatie, totdat in de bodemprocedure dan wel in het artikel 223 Rv incident daarin anders wordt beslist;
7.6.
veroordeelt de man tot betaling van € 7.000,- aan de vrouw binnen 14 dagen na dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 8 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
7.7.
veroordeelt de man met ingang van 1 maart 2024 tot betaling van € 500,- aan de vrouw per maand bij vooruitbetaling, dus voor de 1e van de maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering kinderalimentatie, totdat in de bodemprocedure dan wel in het artikel 223 Rv incident daarin anders wordt beslist;
7.8.
verklaart de veroordelingen in 7.4. tot en met 7.7. uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
3266/2009