ECLI:NL:RBROT:2024:1743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/4371
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met beëindigingsvergoeding na arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser, die sinds 1 februari 2022 een bijstandsuitkering ontving, had een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever, Transavia, over de beëindiging van zijn dienstverband per 1 augustus 2022. De rechtbank moest beoordelen of de ontvangen beëindigingsvergoeding van de werkgever als inkomen moest worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (Pw).

Het college had de bijstandsuitkering van de eiser ingetrokken over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 14 september 2022 en € 1.535,20 teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding die eiser had ontvangen geen wettelijke transitievergoeding was, maar een beëindigingsvergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. De rechtbank stelde vast dat de beëindigingsvergoeding als inkomen moest worden aangemerkt, omdat deze bedoeld was om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Eiser voerde aan dat de terugvordering onrechtmatig was, omdat hij bijstandsbehoeftig was en te maken had met schulden en dubbele woonlasten. De rechtbank oordeelde echter dat de terugvordering niet tot onevenredige gevolgen leidde, aangezien de eiser voldoende middelen had ontvangen om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M.Y. van Oel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. V.E. van Dijk).

Inleiding

1. Met het besluit van 3 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken over de periode van
1 augustus 2022 tot en met 14 september 2022. Daarnaast heeft verweerder € 1.535,20 van eiser teruggevorderd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden deelgenomen.

Het geschil

Inleiding

2. Eiser ontvangt sinds 1 februari 2022 een bijstandsuitkering. Aanvankelijk is de bijstand in de vorm van een lening verstrekt omdat eiser nog in onderhandeling was met zijn werkgever, Transavia, over de beëindiging van zijn dienstverband en eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering procedeerde. Op 21 juli 2022 heeft eiser met zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten over de beëindiging van zijn dienstverband. Eiser is met zijn werkgever overeengekomen dat het dienstverband per
1 augustus 2022 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd en dat de werkgever eiser een transitievergoeding van € 5.351,- bruto (€ 3.045,79 netto) betaalt. Met het besluit van 2 januari 2023 heeft verweerder de bijstandsuitkering per ingangsdatum omgezet naar een uitkering ‘om niet’. Met het primaire besluit heeft verweerder eisers bijstandsuitkering over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 14 september 2022 ingetrokken en de te veel ontvangen bijstand teruggevorderd in verband met het ontvangen van de transitievergoeding.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de transitievergoeding is aan te merken als inkomen zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid van de Pw. Omdat de bijstandsuitkering de eigen inkomsten aanvult tot de voor eiser toepasselijke bijstandsnorm moet de transitievergoeding op eisers bijstandsuitkering in mindering worden gebracht. Het aantal maanden dat eiser met de transitievergoeding in zijn levensonderhoud had kunnen voorzien wordt berekend door de transitievergoeding te delen door het netto-maandsalaris (inclusief vakantiegeld) waarop de vergoeding is berekend. In het geval van eiser is dit 1,48 maanden. Daarom heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 14 september 2022 en moet eiser de over die periode verstrekte bijstand, een bedrag van € 1.535,20, aan verweerder terugbetalen. Volgens verweerder is er geen sprake van dringende redenen op grond waarvan hij van terugvordering had moeten afzien.
In het verweerschrift heeft verweerder het primaire standpunt ingenomen dat de vergoeding in de vaststellingsovereenkomst geen transitievergoeding, maar een beëindigingsvergoeding betreft. Er is sprake van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en in dat geval kan geen sprake zijn van een transitievergoeding. Verweerder verwijst in dit kader naar twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [1] Daarnaast handhaaft verweerder als subsidiair standpunt dat ook een transitievergoeding moet worden aangemerkt als inkomen in de zin van de Pw. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een aantal uitspraken van diverse rechtbanken.
Het standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de transitievergoeding niet is aan te merken als inkomen zoals bedoeld in de Pw. Het doel van de transitievergoeding is het faciliteren van de stap naar ander werk. Het doel van de Pw is om mensen zo snel als mogelijk te laten uitstromen naar betaald werk. Het is daarom in lijn met de Pw dat een transitievergoeding niet als inkomen wordt aangemerkt. Eiser voert aan dat er een cruciaal verschil is tussen de transitievergoeding en de beëindigingsvergoeding. Hij verwijst naar een uitspraak van de Raad [2] , waarin is geoordeeld dat een beëindigingsvergoeding niet valt onder artikel 7:673, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en deze vergoeding als inkomen moet worden aangemerkt. Volgens eiser volgt uit deze uitspraak dat de transitievergoeding, nu deze wel onder artikel 7:673 eerste lid, van het BW valt, niet als inkomen moet worden aangemerkt.
Ter zitting is namens eiser nog aangevoerd dat de ontvangen vergoeding geen grondslag heeft in de beëindiging van het dienstverband omdat dit dienstverband al was beëindigd op het moment dat de loondoorbetalingsverplichting eindigde.
Verder stelt eiser dat de terugvordering onrechtmatig is omdat hij in de periode waarop de terugvordering ziet bijstandsbehoeftig was. Daarnaast moest hij noodgedwongen diverse schulden afbetalen en had hij dubbele woonlasten. De terugvordering is daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

5. Het regelgevend kader staat in de bijlage die bij deze uitspaak hoort.
6. De arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn werkgever is met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 augustus 2022. De arbeidsovereenkomst is, anders dan eiser stelt, niet reeds beëindigd op het moment dat de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever eindigde. De door eiser ontvangen vergoeding vindt dan ook zijn grondslag in de beëindiging van het dienstverband.
6.1.
Een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt niet genoemd in artikel 7:673, eerste lid, van het BW als een situatie waarin de werkgever een wettelijke transitievergoeding verschuldigd is. De vergoeding die eiser van zijn werkgever heeft ontvangen, is daarom geen wettelijke transitievergoeding in de zin van artikel 7:673, eerste lid, van het BW, maar een beëindigingsvergoeding. Gelet hierop behoeft datgene wat eiser heeft aangevoerd over het verschil tussen een beëindigingsvergoeding en een transitievergoeding geen bespreking.
7. Op grond van vaste rechtspraak [3] moet een beëindigingsvergoeding worden beschouwd als inkomen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor de periode na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, tenzij voldoende en ondubbelzinnig blijkt dat deze vergoeding een andere bestemming heeft. Dit betekent dat de beëindigingsvergoeding in beginsel moet worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw. In het geval van eiser is niet gebleken dat de beëindigingsvergoeding een dwingend bestedingsdoel had waardoor eiser deze vergoeding niet vrij kon besteden.
8. Eisers beroepsgrond dat het aanmerken van de beëindigingsvergoeding als inkomen strijdig is het doel van de Pw om mensen zo snel mogelijk een betaalde baan te laten vinden, slaagt niet. Naast het door eiser genoemde doel van de Pw, bepaalt de Pw dat bijstand slechts wordt verstrekt als aanvulling voor zover de eigen inkomsten van eiser lager zijn dan de voor hem geldende bijstandsnorm.
9. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw was verweerder bevoegd het teveel aan verstrekte bijstand terug te vorderen. Het kunnen terugvorderen van eerder verleende bijstand door naderhand ontvangen middelen, hangt samen met het aanvullend karakter van de bijstand. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken of dat het gebruiken van deze bevoegdheid heeft geleid tot onevenredige gevolgen voor eiser. Eiser heeft een beëindigingsvergoeding ontvangen van
€ 3.045,79 netto en verweerder heeft € 1.535,20 aan te veel verstrekte bijstand teruggevorderd, zodat geen sprake is van een onevenredig hoge terugvordering.
De omstandigheid dat eiser schulden heeft moeten aflossen en dubbele huurkosten heeft moeten voldoen is onvoldoende voor het oordeel dat de terugvordering tot onevenredige gevolgen voor eiser heeft geleid.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Participatiewet
Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a. heeft, voor zover hier van belang, de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 31, eerste lid, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking te nemen middelen voor zover deze:
- betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid of die naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en
- betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
Burgerlijk Wetboek
Op grond van artikel 7:673, eerste lid, is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst tenminste 24 maanden heeft geduurd en:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1° door de werknemer is opgezegd;
2° op verzoek van de werknemer is ontbonden; of3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Raad van 20 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2853 en 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1321.
2.Uitspraak van de Raad van 20 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2853.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 16 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4529.