In deze zaak, die op 10 januari 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiseres01], een huurster, en Stichting Woonstad Rotterdam, haar verhuurder. De huurster heeft een woning gehuurd van Woonstad en stelt dat er water in de kruipruimte staat, wat leidt tot koudeklachten. De huurster is van mening dat dit een gebrek is dat de verhuurder moet herstellen. Woonstad betwist dat er sprake is van een gebrek en heeft eerder herstelwerkzaamheden uitgesteld omdat de huurster niet wilde dat deze via haar woning zouden plaatsvinden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijkheid is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er sprake is van een gebrek dat Woonstad moet verhelpen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van water in de kruipruimte niet iets is wat de huurster had hoeven verwachten en dat dit leidt tot een vermindering van het wooncomfort.
De kantonrechter heeft Woonstad veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis het gebrek te herstellen en heeft een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor het geval Woonstad hier niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,-. Daarnaast is Woonstad veroordeeld in de proceskosten van de huurster, die zijn vastgesteld op € 1.032,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de huurster niet hoeft te wachten op een eventueel hoger beroep.